1INHOUDSSTOFFEN DOC1

April 6, 2018 | Author: Anonymous | Category: Documents
Report this link


Description

Inhoudstoffen doc documentenmap voor de opleiding ‘Herborist’ samengesteld door Maurice Godefridi Inhoud Acetylcholine Aescine Alcaloïden Alfa-linoleenzuur Allantoïne Allicine Alizarine Anethol Anthocyanen Antrachinonen Apigenine Apiol Arbutine Arctiine Asaron ACTH Atropine Azuleen Benzaldehyde Beta-glucanen Blauwzuur – glycosiden Beta-caroteen Bitterstoffen Carotenoïden Carvacrol Carvone Cineol Citral Cocaïne Coenzyme Q-10 Costunolide Coumarine Curcumin Cynarine Cytochroom P450 Diosgenin Dopamine Echinacein Estragol Ethanol Eugenol Fenolen en fenolcarbonzuren Flavonoïden Formononetin Fructo-Oligo-Saccharides (FOS) Fytosterolen Genisteïne Geraniol Glucosinolate / Mosterdolieglycosiden Glycerol Glycoalkaloïde Glycoside Ginsenoside Glycyrrhizine Humulonen Hypericine Hyperforine Indigo Indole-3-Carbinol Inuline (zie ook fructanen, FOS) Iridoiden Isoflavonen Lecitine Lectinen Lentinan, beta-glucaan polysaccharide Lignanen Limoneen Linalool Linalylacetat Luteine Lycopeen Melatonine Menthol / Levomenthol MSM (Methylsulfonylmethane) Myristicine Neurotransmitters Omega-3 Vetzuren EFA OPC / Oligomere Procyanadinen Oxalaten / Oxaalzuur Papain Policosanol Polyfenolen / Flavonoiden / OPC Polysacchariden immuunmodulerende Ricine Rosavine Rozemarijnzuur Rutine Safrol Salicylzuur / Salicylaten Salidroside Saponinen Serotonine Silicium / Kiezelzuur Silymarine Sinigrine Solanine Synephrine Tanninen / Looistoffen Terpenen Thymol Tryptofaan Valepotriaten Verbenon Vitexine,flavonoïde Withanolides 1 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi A Acetylcholine (vaak afgekort tot ACh) is een neurotransmitter, die vooral betrokken is bij de prikkeloverdracht van de zenuw naar de skeletspiercellen. Het actiepotentiaal maakt in het uiteinde van een zenuwcel acetylcholine vrij. Dit acetylcholine diffundeert door de ruimte tussen deze cel en de volgende cel (deze ruimte heet de synaps) en activeert de laatste door zich te binden aan de acetylcholinereceptor. Na activatie hiervan wordt, als dit een tweede zenuwcel is,weer een elektrisch signaal opgewekt; als het een spiercel is, wordt door de receptoractivatie de spiercontractie (samentrekking) geïnduceerd. Na korte tijd wordt het acetylcholine in de synaptische ruimte door het enzym acetylcholineesterase razendsnel afgebroken tot de metabolieten choline en acetaat dat in de originele zenuwcel weer tot acetylcholine hergebruikt wordt. Diverse stoffen en farmaca kunnen dit proces op verschillende manieren beïnvloeden: 1. Agonisten: dit zijn stoffen die de werking van ACh nabootsen, de afgifte van ACh stimuleren of de afbraak van ACh remmen. Bekende ACh-agonisten zijn de zenuwgassen TABUN, SARIN en SOMAN. Hoewel deze stoffen in beginsel de werking van ACh versterken doordat ze de afbraak remmen, werken ze toch op termijn spierverslappend omdat ze een zogenaamd depolariserende verslapping induceren. Daarnaast hebben ze effecten op meerdere andere orgaansystemen. 2. Antagonisten: dit zijn stoffen die de werking van ACh remmen of tegengaan. Belangrijke stoffen zijn atropine (in Wolfskers, Doornappel) en spierverslappers zoals curare (pijlgif van Indianen) en analogen. De ACh-concentratie is hoog in het corpus striatum en de thalamus maar laag in het cerebellum. Er zijn drie typen ACh-receptoren: 1. Muscarinische (AChM). Deze zitten veel in de parasympatische eindsynapsen. 2. Nicotinische (AChN). Deze zitten veel in de sympathische en parasympathische ganglia 3. Nicotinische, met receptoren op de motorische eindplaten van skeletspieren (AChNm) Aescine, triterpeensaponine Aescine verbetert de bloedcirculatie in de aderen. Aescine zorgt voor een normale wandspanning in de aderen, waardoor het bloed beter naar het hart terugstroomt. Aescine is ook ontstekingsremmend en vermindert oedeem (zwellingen met veel vocht) na trauma's, zeker na sportblessures en operaties. Aescine, het belangrijkste bestanddeel van Aesculus hyppocastanum is een triterpeenglycoside met anti-oedemateuze, anti-exsudatieve, anti-inflammatoire en venotoniserende eigenschappen. In dierexperimenteel onderzoek is gebleken dat het aescine een anti-exsudatief en een vaatwandversterkend effect heeft. Het aescine remt de activiteit van bepaalde lysosomale enzymen, waarvan de activiteit bij chronisch veneus vaatlijden juist is verhoogd, waardoor de afbraak van mucopolysacchariden in de capillairwanden wordt geremd. De filtratie van laag-moleculaire eiwitten, electrolyten en water naar de interstitiële ruimte wordt geremd door een afname van de vasculaire permeabiliteit. In humaan-farmacologisch onderzoek is in vergelijking met een placebo een significante reductie van de transcapillaire filtratie vastgesteld. Tevens is een significante verbetering waargenomen van de symptomen van chronische veneuze insufficiëntie (moeheid, gevoel van zwaarte en spanning in de benen, jeuk, pijn en zwelling van de onderbenen) in verschillende gerandomiseerd dubbelblinde of cross-over studies. 2 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Aescine 2: Antisecretory and gastroprotective effects of aescine in rats. Author: Marhuenda, E : Alarcon de la Lastra, C : Martin, M J Citation: Gen-Pharmacol. 1994 Oct; 25(6): 1213-9 Abstract: 1. This study was designed to determine the antisecretory effects of aescine in the perfused stomach of the anaesthetized rat. In addition, the effects of aescine on mucosal lesions produced by intragastric instillation of 1 ml of absolute ethanol, its action on the production of mucus and the possible role of PGs in aescine induced gastroprotection were also studied. 2. Pretreatment of aescine (10 and 50 mg/kg) inhibited the increases in acid secretion induced by histamine (5 mg/kg) and carbachol (10 micrograms/kg). At the highest dose used abolished nearly the increase induced by carbachol (P less than 0.001). 3. Aescine (10, 25 and 50 mg/kg) was found to be effective in the prevention of gastric ulceration induced by absolute ethanol in rats. The degree of gastroprotection decreased with time, the optime effects occurring 60-120 min after oral administration. Pretreatment with indomethacin (10 mg/kg) partially inhibited the gastric protection but the PGE2 determination did not show an increase in prostanoid levels. Furthermore, the protective effect was not associated with an increase in the amount of gastric mucus and glycoprotein content. 4. These results indicate that aescine exerts an antisecretory action which could play a possible role in its antiulcerogentic activity. Also it shows a marked protective mucosal activity which could be partly explained through non-prostaglandin dependent mechanisms involving its antiinflammatory and vasoactive properties. Alcaloïden / Alkaloïden Een alkaloïde is een stikstof bevattende plantenbase, met in het algemeen een ingewikkelde chemische (heterocyclische) structuurformule die vaak een sterke fysiologische of farmacologische werking heeft. Sommigen worden als genotmiddel gebruikt. Enkele voorbeelden van alkaloïden die in de geneeskunde worden toegepast zijn: atropine, cafeïne, morfine en codeïne, cocaïne en neostigmine. Een aantal farmacochemici hanteren een nauwere definitie voor alkaloïden. Naast de hierboven genoemde criteria, stellen zij ook de eis dat de stoffen in zuivere vorm vast moeten zijn, en dat het stikstofatoom deel van de heterocyclische ring moet uitmaken. Op deze wijze gedefinieerd behoren een aantal farmaca van plantaardige oorsprong die ook een sterke farmacologische werking hebben, dan niet tot de alkaloïden. Enkele voorbeelden hiervan zijn colchicine (heeft geen stikstof bevattende heterocyclische ring), nicotine (is een vloeistof) en efedrine (is niet heterocyclisch). De geschiedenis van de alkaloïden begint in 1806 met de isolatie van morfine uit opium door de apotheker Friedrich Sertürner uit Paderborn. De grote doorbraak hierbij was dat men aanvankelijk naar zure plantaardige stoffen zocht, maar uiteindelijk bleek dat alkaloïden basen waren. De naam alkaloïde werd in 1819 door de apotheker Wilhelm Meissner geïntroduceerd. De naam verwijst naar het feit dat de verbindingen oplosbaar zijn in waterige oplossingen van zuren - ze kunnen zuur neutraliseren - maar niet in waterige alkalische oplossingen. Vaak hebben planten behorend tot dezelfde familie of hetzelfde geslacht een aantal chemisch verwante alkaloïden. De nachtschadefamilie, verwanten van de aardappel, kent veel soorten die alkaloïden bevatten, zoals de doornappel, het bitterzoet, de zwarte nachtschade, de wolfskers en de groene delen van de aardappel zelf. Men kan de alkaloïden in een aantal families indelen, waarvan een aantal weer kunnen worden onderverdeeld: * Fenylalanine familie 1. benzylisoquinoline alkaloïden: papaverine, curare (pijlgif) 2. aporfine alkaloïden: apomorfine 3 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi 3. 4. 5. 6. berberine alkaloïden: berberine (Berberis vulgaris, Chelidonium) ftalide-isoquinoline derivaten: noscapine morfinaan alkaloïden: codeïne, morfine (Papaver..) restgroep: capsaïcine (Rode peper), emetine * Tryptofaan familie 1. secale alkaloïden: ergot alkaloïden zoals ergometrine en ergotamine en LSD 2. rauwolfia alkaloïden: reserpine 3. restgroepen: kinine (Chinchona), strychnine (Nux vomica) en fysostigmine * Ornithine familie 1. solanaceae alkaloïden: scopolamine, atropine (Atropa belladonna..) 2. coca alkaloïden: cocaïne * Histidine familie, bijvoorbeeld pilocarpine * Conium alkaloïden: coniïne uit de gevlekte scheerling (zeer giftig) * Piper alkaloïden: piperonal en piperine (peper) * Nicotinezuurgroep: hiertoe behoren o.a. nicotine en ricine * Diterpeen alkaloïden: bijvoorbeeld aconitine (zeer giftig) * Steroïd alkaloïden: saponinen (Dioscorea sp.) * Purine alkaloïden: cafeïne, theofylline Ook kunnen alkaloïden zélf deel van een glycoside uitmaken. We spreken dan van een glycoalkaloïde. Alfa-linoleenzuur Alfa-linoleenzuur is een essentieel vetzuur voor mensen en zoogdieren, wat betekent dat het lichaam het niet zelf kan maken. Voor optimale groei en conditie is 0,5 procent van de energie-inname per dag nodig, wat voor een volwassene neerkomt op ongeveer 1,5 gram per dag. Er is nog één ander essentieel vetzuur, linolzuur. Linoleenzuur (CH3CH2CH=CHCH2CH=CHCH2CH=CH(CH2)7COOH) heeft 18 koolstofatomen en drie onverzadigde bindingen tussen koolstofatomen 3-4, 6-7 en 9-10, geteld vanaf het koolstofatoom op het einde (CH3-). Vandaar de benaming n-3 vetzuur of omega 3 (ω3) vetzuur. Notatie is C18:3 n-3. Er is ook nog het gamma-linoleenzuur dat uit linolzuur wordt gemaakt. Dat is een n-6 vetzuur. Uit linoleenzuur worden de lange-keten n-3 vetzuren met 20 en 22 koolstofatomen gemaakt (onder andere cervonzuur), die belangrijke bouwstenen zijn van membranen in onder andere de hersenen en retina. Linoleenzuurdeficiëntie is nadelig voor de hersenen, ogen en het gehoor. Linoleenzuurdeficiëntie komt echter nauwelijks voor, omdat de voeding voldoende linoleenzuur en langketen n-3 vetzuren bevat. Wat het lichaam aan linoleenzuur niet nodig heeft wordt verbrand en niet opgeslagen in vetweefsel. Dit in tegenstelling tot linolzuur dat wel wordt opgeslagen in vetweefsel. Verder kan het lichaam de lange-ketenvetzuren die uit linoleenzuur worden gemaakt, gedeeltelijk vervangen door lange-ketenvetzuren die uit linolzuur worden gemaakt zonder dat dit tot functionele stoornissen leidt. De gezondheidsclaims van extra linoleenzuur in de voeding zijn vaag en niet goed wetenschappelijk bewezen. Linoleenzuur zit in sommige plantaardige oliën waaronder rijstolie, walnoten en in geringe mate in groene bladgroenten. Er is ook een type saffloer met zaden waarin linoleenzuur voorkomt. De lange-keten n-3 vetzuren, die het lichaam uit linoleenzuur maakt, zitten in vlees, vis en visolie. Alfa-linoleenzuur 2: Farmacologische werking vlgs database James Duke Biological Activities - 5-Alpha-Reductase-Inhibitor - Antiinflammatory - Antiaggregant - Antileukotriene-D4 - Antihypertensive - Antimenorrhagic 4 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi - Antimetastatic Antiprostatitic Cancer-Preventive Hypotensive Immunostimulant Dosage: 0.12 - ml/man/day Lymphocytogenic Dosage: 0.5 ug/ml Propecic (haargroeibevorderend) Prostaglandin-Synthesis-Inhibitor Dosage: 39.5 g/day/hmn Vasodilator Reference Plant species with highest amount - Linum usitatissimum L. -- Flax, Linseed; 108,000 - 228,000 ppm in Seed; - Juglans cinerea L. -- Butternut; 87,180 - 90,192 ppm in Seed; - Portulaca oleracea L. -- Purslane, Verdolaga; 4,000 - 80,000 ppm in Herb; - Sinapis alba L. -- White Mustard; 26,148 - 29,373 ppm in Seed; - Lactuca sativa L. -- Lettuce; 1,130 - 18,833 ppm in Leaf; - Phaseolus vulgaris subsp. var. vulgaris -- Black Bean, Dwarf Bean, Field Bean, Flageolet Bean, French Bean, Garden Bean, Green Bean, Haricot, Haricot Bean, Haricot Vert, Kidney Bean, Navy Bean, Pop Bean, Popping Bean, Snap Bean, String Bean, Wax Bean; 1,690 - 18,172 ppm in Sprout Seedling; - Glycine max (L.) MERR. -- Soybean; 13,300 - 14,540 ppm in Seed; - Brassica oleracea var. botrytis l. var. botrytis L. -- Cauliflower; 1,290 13,855 ppm in Leaf; - Spinacia oleracea L. -- Spinach; 480 - 13,657 ppm in Plant; - Brassica chinensis L. -- Bok-Choy, Celery Cabbage, Celery Mustard, Chinese Cabbage, Chinese Mustard, Chinese White Cabbage, Pak-Choi; 510 - 10,899 ppm in Leaf; - Fragaria spp -- Strawberry; 780 - 9,253 ppm in Fruit; - Thymus vulgaris L. -- Common Thyme, Garden Thyme, Thyme; 6,900 - 7,452 ppm in Plant USA; - Cucumis sativus L. -- Cucumber; 290 - 7,342 ppm in Fruit; - Brassica oleracea var. gemmifera var. gemmifera DC -- Brussel-Sprout, Brussels-Sprouts; 990 - 7,069 ppm in Leaf; - Brassica oleracea var. capitata l. var. capitata L. -- Cabbage, Red Cabbage, White Cabbage; 460 - 6,150 ppm in Leaf; - Vigna unguiculata subsp. sesquipedalis (L.) VERDC. -- Asparagus Bean, Pea Bean, Yardlong Bean; 700 - 5,761 ppm in Fruit; - Papaver somniferum L. -- Opium Poppy, Poppyseed Poppy; 1,400 - 5,564 ppm in Seed; - Psidium guajava L. -- Guava; 710 - 5,112 ppm in Fruit; - Ananas comosus (L.) MERR. -- Pineapple; 620 - 4,592 ppm in Fruit; - Origanum vulgare L. -- Common Turkish Oregano, European Oregano, Oregano, Pot Marjoram, Wild Marjoram, Wild Oregano; 4,180 - 4,502 ppm in Plant USA; - Rumex acetosa L. -- Garden Sorrel; 435 - 4,350 ppm in Leaf; - Vigna unguiculata subsp. sesquipedalis (L.) VERDC. -- Asparagus Bean, Pea Bean, Yardlong Bean; 440 - 4,305 ppm in Shoot; - Ribes nigrum L. -- Black Currant; 720 - 3,988 ppm in Fruit; - Sesamum indicum L. -- Ajonjoli (Sp.), Beni, Benneseed, Sesame, Sesamo (Sp.); 3,760 - 3,945 ppm in Seed; - Prunus dulcis (MILLER) D. A. WEBB -- Almond; 3,740 - 3,912 ppm in Seed; - Ribes uva-crispa L. -- Gooseberry; 460 - 3,792 ppm in Fruit; - Phaseolus vulgaris subsp. var. vulgaris -- Black Bean, Dwarf Bean, Field Bean, Flageolet Bean, French Bean, Garden Bean, Green Bean, Haricot, Haricot Bean, Haricot Vert, Kidney Bean, Navy Bean, Pop Bean, Popping Bean, Snap Bean, String Bean, Wax Bean; 360 - 3,700 ppm in Fruit; - Brassica nigra (L.) W. D. J. KOCH -- Black Mustard; 240 - 3,535 ppm in Leaf; - Zingiber officinale ROSCOE -- Ginger; 340 - 3,190 ppm in Rhizome; - Prunus cerasus L. -- Sour Cherry; 440 - 3,168 ppm in Fruit; Phytochemical Database, USDA - ARS - NGRL, Beltsville Agricultural Research Center, Beltsville, Maryland 5 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Alkylamiden Amiden aanwezig in Echinacea species en mede verantwoordelijk voor de immuunmodulerende werking van Rode zonnehoed. The isobutylamide echinacein (alkylamide) is responsible for the tingling sensation on the tongue, most notable in E. angustifolia. Allantoine Allantoïne (5-ureidohydantoïne) Allantoïne bevordert wondgenezing en stimuleert het ontstaan van nieuwe cellen. Bij plaatselijk gebruik heeft de stof bovendien een keratolytisch effect. Dat wil zeggen dat het de opbouw van de hoornlaag van de huid ondersteunt. Natural Sources allantoin: Comfrey root (Symphytum officinale L.), egg whites, and other foods. Forms: Standardized allantoin extracts; allantoin creams; comfrey root extracts. Therapeutic Uses: - Antibacterial (topically) - Skin Healing - Bone and Joint Conditions - Skin Problems - Bruise - Skin Roughness - Compress - Skin Softening - Diaper Rash - Skin Ulcers - Fractures - Sprains - Inflammation - Swelling (topically) - Joint Dislocations - Tissue Damage - Psoriasis - Ulcers (externally) - Scar Healing - Wound Healing Overview: Allantoin is a natural compound concentrated in comfrey root that promotes wound healing, speeds up cell regeneration and has a skin-softening (keratolytic) effect. The Merck Index lists the therapeutic applications of allantoin as a topical vulnerary (wound healer) and treatment for skin ulcers. The FDA has approved allantoin skin creams (0.5% to 2.0%) as non-prescription drug products for: 1) the temporary protection of minor cuts, scrapes, burns and sunburn; 2) preventing and protecting skin and lips against chapping, chafing, cracking and wind-burn, and 3) relieving dryness and softening cold sores and fever blisters. Allantoin is also recommended for treating and preventing diaper rash and additionally helps to seal out wetness. Allantoin is also used in shampoos, foam baths, baby powders, lipsticks, various dental preparations and topical pharmaceuticals. The FDA OTC (over-the-counter Drug) Panel does not recognize allantoin as a wound-healing agent, only as a skin protectant. However, allantoin is ter ed as a cell proliferant and epithelization (skin growth) stimulant in texts including the "United States Dispensatory", "Merck Index", and "British Pharmaceutical Codex". Allantoin is said to clean away dead (necrotic) tissue and hasten the growth of new healthy tissue. Since allantoin stimulates new and healthy tissue growth, skin formation may take place over wounds and sores. Allantoin has also been termed a counter irritant that helps alleviate the skin-irritation effects of certain cosmetic ingredients including soaps, detergents, surfactants, oils, and acidic or alkaline materials. Allantoin produces its desirable effects by promoting and speeding up the healthy, natural processes of the body. It is said to help the skin to help itself. Allantoin is the soothing and healing constituent in comfrey root, valued for use in creams and lotions for these properties. Comfrey teas containing allantoin are also recommended for speeding the healing of bruises, sprains, bone fractures and broken bones. 6 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Chemistry: Allantoin, in its pure form, is a white, odourless, crystalline powder, soluble in water and alcohol and almost insoluble in ether. The Merck Index describes allantoin as a product of purine metabolism that is industrially prepared synthetically by a process using uric acid. It is nontoxic, nonirritating and non-allergenic. Chemical name: glyoxyl-diureide. Molecular weight: 158.12. Melting range: 225C Heavy metals: 10 ppm maximum. Solubility in water: 0.5% at 25C. Suggested Amount: Use rate of allantoin is 0.5 - 2.0% w/w. Small concentrations can be added to the water phase, to incorporate more than 0.5% into an emulsion, add during the cooling phase once the temperature has dropped below 50°C/122°F. Drug Interactions: None known. Contraindications: None known. References: Cajkovac M, Oremovic L, Cajkovac V. 1991. Influence of emulsoid vehicle on the release and activity of allantoin. Pharmazie 1992 Jan; 47(1): 39-43. Fisher AA. 1981. Allantoin: a non-sensitizing topical medicament. Therapeutic effects of the addition of 5 percent allantoin to Vaseline. Cutis. 1981 Mar; 27(3): 230-1, 234, 329. Pinheiro N. 1997. Comparative effects of calcipotriol ointment (50 micrograms/g) and 5% coal tar/2% allantoin/0.5% hydrocortisone cream in treating plaque psoriasis. Br J Clin Pract 1997 Jan-Feb; 51(1): 16-9. Sakuma K, Ogawa M, Kimura M, Yamamoto K, Ogihara M. 1998. [Inhibitory effects of shimotsu-to, a traditional Chinese herbal prescription, on ultraviolet radiation-induced cell damage and prostaglandin E2 release in cultured Swiss 3T3 cells]. Yakugaku Zasshi 1998 Jun; 118(6): 241-7. [Article in Japanese]. Willital GH, Heine H. 1994. Efficacy of Contractubex gel in the treatment of fresh scars after thoracic surgery in children and adolescents. Int J Clin Pharmacol Res 1994; 14(5-6): 193-202. Allantoin Research: Willital GH, Heine H. 1994. Efficacy of Contractubex gel in the treatment of fresh scars after thoracic surgery in children and adolescents. Int J Clin Pharmacol Res 1994; 14(5-6): 193-202. Clinic and Polyclinic for Surgery of Children, Westphalian Wilhelm University, Munster, Germany. Scar development was investigated in 45 young patients who had undergone thoracic surgery. Patients were randomly assigned either to a group which was treated topically with Contractubex gel (Merz + Co., D-Frankfurt/Main), containing 10% onion extract, 50/U of sodium heparin per one g of gel and 1% allantoin, or to a group receiving no treatment. The treatment began on average 26 days after the operation and was continued for one year. The scars of all treated and untreated patients were evaluated at monthly intervals. The appearance of the scar, including scar type and scar size as well as scar colour, was assessed by the physician. A reduction of the increase of scar width was seen in the Contractubex-treated group as compared with the untreated group. Further, physiological scars and skin-coloured scars were more frequent in the treated group than in the untreated group. Hypertrophic or keloidal scars were less frequent in the treated group. No differences in scar length and scar height were seen. At the end of the observation period, the clinical course of scar development was rated as "very good" or "good" in more than 90% of the treated patients, "good" in less than 40% and "moderate" or "bad" in more than 7 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi 60% of the untreated cases. The tolerability of the drug was "good" or "very good" in all cases. In conclusion, Contractubex gel is useful in scar treatment after thoracic surgery. Cajkovac M, Oremovic L, Cajkovac V. 1991. Influence of emulsoid vehicle on the release and activity of allantoin. Pharmazie 1992 Jan; 47(1): 39-43. Department of Pharmaceutical Technology, Faculty of Pharmacy and Biochemistry, University of Zagreb. Samples which contain 2% (w/w) of allantoin in various emulsified vehicles were prepared and characterized. The influence of vehicle on releasing and diffusion of allantoin through semipermeable membrane into an aqueous medium was examined and the quantity of released allantoin was estimated spectrophotometrically. The best results were achieved with ambiphilic vehicle emulsified with complex Tagat S-Tegin M which in the aqueous phase contained propylene glycol (sample A2). On the contrary, with both lanacolic vehicles, the poorest results were achieved in vitro. On the basis of the results for clinical evaluation, the best preparation was chosen (A2) and the preparation with lanacolic vehicle which contains propylene glycol (B2). Before the application of samples, each patient was tested for irritation and sensitization. All test were negative. During further clinical examinations on patients suffering from psoriasis an open double trial for the duration of 14 d was performed. For the evaluation of the efficacy of the examined preparations, objective parameters of the clinical picture were observed (the state of hyperkeratosis, of erythema and infiltration) as well as subjective parameters which were evaluated by the patients themselves. When the in vitro results are compared with clinical estimation, it is evident that they correspond only when characteristics of the preparation are estimated by patients (smearing, absorption and feeling on the skin), because the best preparation was in these cases A2. Both preparations are equally good when regression of subjective symptoms is evaluated (itching and burning). In the objective evaluation of the regression of visible symptoms, such as hyperkeratosis and erythema, results of the clinical experiment do not correspond with results in vitro. Allicine, thiosulfinaat in Allium sativum Synonyms: Diallyl thiosulfinate Description: Allicin is garlic's defence mechanism against attacks by pests. When the garlic plant is attacked or injured it produces allicin by an enzymatic reaction. The enzyme alliinase, converts the chemical alliin to allicin, which is toxic to insects and microorganisms. The antimicrobial acivity of allicin was discovered in 1944 by Cavallito. Purified allicin is not sold commercially because it is not stable and has an offensive odour. Allicin extracted from garlic loses its beneficial properties within hours and turns into other sulphur containing compounds. Diallyl trisulfade, which is similar to allicin but is chemically produced, is stable and is used for treatment bacterial, fungal and parasitic infections. Distribution: Allicin is the predominant thiosulfinate in garlic (Allium sativum). Allicin is the chemical responsible for the typical and offensive odor of garlic. Action of Allicin: The antimicrobial effect of allicin is due to its chemical reaction with thiol groups of various enzymes. The incidence of gastric ulcers is lower in populations with high garlic intake. Studies have confirmed that allicin has inhibitory activity on Helicobacter pylori, a bacteria responsible for the development of gastric ulcers. The sensitivity of Helicobacter pylori to allicin might also explain the lower risk of stomach cancer in people with high garlic intake. A study by Ankri et al (1997) demonstrated that allicin inhibited the ability of the parasite Entamoeba histolytica to destroy monolayers of baby hamster kidney cells. 8 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Allicin is not bioavailable and will not get absorbed in the blood, even after ingesting large amounts of allicin. Research Reviews: * Intake of Garlic and its Bioactive Components * The influence of heating on the anticancer properties of garlic. * Pharmacologic activities of aged garlic extract in comparison with other garlic preparations. Allicine is de voornaamste thiosulfinaat-verbinding in knoflook (Allium sativum). Allicine is verantwoordelijk voor de karakteristieke (en onaangename) geur van knoflook. Allicine wordt door de plant gebruikt als beschermingsmechanisme. Wanneer de knoflookplant wordt aangevallen of wordt beschadigd, wordt door een enzymatische reactie allicine gevormd. Het enzym aliinase zet daarbij alliine om tot allicine, wat giftig is voor insecten en micro-organismen. Het antimicrobiële effect van allicine berust op het feit dat het reageert met de thiol groepen in diverse enzymen, die daardoor onwerkzaam worden. Allicine is er ook voor verantwoordelijk dat in gebieden met een hoge knoflook consumptie minder maagzweren voorkomen. Onderzoek heeft uitgewezen dat allicine werkt tegen de bacterie Helicobacter pylori, die verantwoordelijk is voor een groot percentage van maagzweren. Alizarine, rode kleurstof in Meekrap Molecuulformule C14H8O4 Andere namen 1,2-dihydroxyanthraquinon, alizarine B, alizarine 3B, alizarine indicator, alizarine lake red 2P, alizarine lake red 3P, alizarine lake red IPX, alizarine L pasta, alizarine NAC, alizarine rood, alizarine redB, alizarine red B2, alizarine red IP, alizarine red IPP, alizarine red L, alizarinprimeveroside, 9,10-anthraceendion, certiqual alizarine, C.I. 58000, C.I. Mordant, Red 11, C.I. Pigment Red 83, D en C Oranje, Deep Crimson Madder 10821, eljon madder, Mitsui alizarine B, Sanyo karmijn L2B, turkey red Alizarine of alizarinerood is een rood pigment dat oorspronkelijk uit de wortels van meekrap (Rubia tinctorum) gewonnen werd, maar tegenwoordig vooral synthesisch gemaakt wordt. Alizarine is bijzonder geschikt voor het verven van textiel en leer. De kleur wordt ook wel kraplak genoemd. Meekrap Meekrap werd als verfstof al gecultiveerd in de klassieke oudheid, met name in Azië en Egypte, waar het reeds in 1500 voor Chr. is aangetroffen. Het is een van de meest stabiele natuurlijke kleurstoffen. Met meekrapwortel gekleurde textiel is dan ook aangetroffen in bijvoorbeeld het graf van Toetanchamon, in de ruïnes van Pompeii en in het oude Corinthië. In de Middeleeuwen werd de kweek van meekrap gestimuleerd door Karel de Grote. Het groeide vooral goed in de zanderige bodem van Nederland, met name in Zeeland, en werd daar ook voor de lokale economie erg belangrijk. Ook in het aangrenzende Bergen op Zoom was een belangrijke industrie. De stad ontleent hier bijvoorbeeld haar carnevalleske naam Krabbegat aan en ook in de Blauwe Handstraat waren ateliers gevestigd. Meekrap werd waarschijnlijk al in de 12e eeuw in Zeeland verbouwd. Het gewas werd twee of drie jaar na de aanplant geoogst. De plant heeft dikke wortelstokken en dunne bijwortels. Deze laatste bevatten de grondstof van de kleur. De wortels werden gedroogd in een droogoven en daarna verpulverd. Het poeder kon als verfstof worden gebruikt. De ovens, meestoven genoemd, waren een eerste vorm van een coöperatie, waarvan de boeren gezamenlijk gebruik maakten. Na de ontdekking van synthetisch alizarine ging de meekrapteelt ten onder. In Zeeland herinneren straatnamen aan dit ooit voor het gebied zo belangrijke product. 9 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi In 1804 ontdekte de Engels verfmaker George Field dat de kleur van meekrap stabieler werd door een behandeling met aluin. Hierdoor werd het een vast en onoplosbaar pigment, met een meer permanente kleur. Door toevoeging van metaalzouten ontdekte men in de jaren daarna dat er diverse andere kleuren van konden worden gemaakt. Synthetische alizarine In 1826 ontdekte de Franse chemicus Pierre-Jean Robiquet dat meekrapwortels twee kleurstoffen bevatten, namelijk het rode alizarine en het snel verblekende purpurine. In 1868 werd alizarine de eerste synthetische gemaakte verfstof ooit, toen de Duitse chemici Karl Graebe en Karl Lieberman, in het laboratorium van BASF het maakten uit steenkoolteer, antraceen, door een behandeling met achtereenvolgens kaliumbichromaat en geconcentreerd zwavelzuur. De wereldproductie bedroeg rond 1996 meer dan 7000 ton. De chemische stof heet 1.2 dihydroxyanthraquinone. Toepassing De kleurkracht van het pigment is zeer hoog, waardoor het een kleur is die snel in een schilderij bijvoorbeeld gaat overheersen. Door de purperen ondertoon kan het goed met blauwe kleuren tot paars gemengd worden. In olieverf is de kleur transparant, waardoor de kleur goed voor glaceren gebruikt kan worden. Hoewel de kleur in dunne lagen snel kan verbleken, is het in dikkere lagen goed kleurecht. De kleur droogt erg langzaam in olieverf. Anethol in etherische olie van Anijs Anethol is een apolaire aromatische onverzadigde ether, met de formule C10H12O. Anethol geeft de typische smaak aan anijs en venkel. De verbinding is een isomeer van estragol, een verbinding die te vinden is in dragon en basilicum. Anethol heeft een duidelijk zoete smaak en is dertien keer zoeter dan suiker. De smaak wordt prettig ondervonden zelfs in hoge concentraties. De stof is licht giftig. Het is een chemische uitgangsstof van paramethoxyamphetamine (PMA), wat als XTC verkocht werd en tot enkele sterfgevallen heeft geleid. Wanneer het alcoholgehalte van een water/ethanol-mengsel hoger dan 45% is, lost anethol op en is de oplossing helder. Door meer water toe te voegen neemt het alcoholpercentage af en de oplosbaarheid van anethol vermindert. Er ontstaat dan een witte suspensie. Anethol is dus oplosbaar in oplossingen met een alchoholpercentage van 45% of hoger. Anethol 2 (E)-1-Methoxy-4-(1-propenyl)benzen (trans-Anethol) Andere Namen: 4-Propenyl-anisol, Parapropenylanisol, 1-(4-Methoxyphenyl)-1propen, 1-Methoxy-4-(1-propenyl)-benzol; engl.: anethole, p-propenylanisole, iso-estragole, "anise camphor", 1-methoxy-4-(1-propenyl)-benzene; frz.: anéthol, anéthole Der Name Anethol stammt ursprünglich aus dem Griechischen: "anethon" = Dill CAS1-No.: [104-46-1]; [4180-23-8] (trans-A.) EG-/EINECS-Nr.: 203-205-5 RID/ADR: UN 1325 4.1/6b FEMA2-No.: 2086 Vorkommen: Anethol, ein Alkyl-phenolether, ist der überwiegende Bestandteil (80 bis 90%) von ätherischen Anis- und Sternanisölen. Auch in anderen Umbelliferenölen, wie z.B. beim Bitterfenchelöl, ist Anethol die Hauptkomponente (ca. 55-75% Anteil, neben Estragol und Fenchon). Süßfenchelöl hat eine ganz ähnliche Zusammensetzung wie das Sternanisöl (80% Anethol neben Estragol, jedoch kaum Fenchon). Anisöl enthält neben Anethol noch Anisaldehyd, Anisketon, Vanillin und Eugenol, welche 10 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi trotz ihres relativ geringen Anteils eine deutliche geruchliche Abweichung verursachen. In der Natur kommt hauptsächlich das trans-Isomer von Anethol vor. Als untergeordneter Inhaltsstoff wurde es in Hauhechelwurzeln (Radix Ononidis) sowie in den Pflanzen Magnolia kobus und Artemisia caudata aufgefunden. Beschreibung: Bei dem Riechstoff trans-Anethol handelt es sich um farblose Kristalle oder Kristallmassen, die sich in der wärmeren Jahreszeit (oberhalb von ca. 23 °C) zu einem klaren, farblosen bis höchstens schwach gelblichem Öl verflüssigen (genauer Schmelzpunkt 21,4 °C). Der Schmelzpunkt von cis-Anethol liegt bedeutend niedriger (-22 °C), so daß dieses Isomer bei Raumtemperatur immer flüssig vorliegt. Die Substanz ist mischbar mit Aceton, Chloroform, Ethylacetat und Diethylether; sie ist auch leicht löslich in absolutem Ethanol. Duftcharakteristik / odor profile (trans-A.): angenehm anisartig, sehr süß, warm-kräuterhaft, würzig. Der Geschmack ist typisch anisartig-süß ("nach Ouzo"). engl.: anise-like, very sweet, warm-herbaceous Verwendung Die angegebenen Verwendungen beziehen sich alle auf das Isomer trans-Anethol. Anethol kommt als Duft- und Aromastoff, vor allem für Seifen und Mundpflegemittel, zum Einsatz. Wichtig ist daneben die Verwendung in der Spirituosenfabrikation als Aromatiseur für Liköre (Typisch: Pernod, Anisette, Ouzo) und in der Lebensmitteltechnologie (Bestandteil von Aromen, in kleiner Menge z.B. in manchen Fruchtaromamischungen wie Himbeere und Erdbeere, [13]). In der Pharmazie wird die Substanz auch als aromatischer Wirk- und Hilfsstoff gebraucht (Förderung der Schleimproduktion durch Ausscheidung in die Lungengewebe). Eine antiseptisch-desinfizierende Wirksamkeit wird ebenfalls beschrieben [7]. Wissenschaft: In der Mikroskopie als Einbettungsflüssigkeit benutzt. In der präparativen Chemie zur synthetischen Herstellung von Anisaldehyd (durch gelinde Oxidation mit Kaliumpermanganat oder Kaliumdichromat und 50%iger Schwefelsäure, [5]). Anethol ist in der Ph.Eur.97, Suppl. 99 aufgeführt als Reagenz [4]. Technik: In der Farbphotographie (als Sensibilisator). Zur Überdeckung von Eigengerüchen in technischen Aerosolen [13]. Chemische und physikalische Kennzahlen der Reinsubstanz: Molekülmasse: 148,21 g/mol Summenformel: C10H12O Anthocyanins / Anthocyanen Anthocyanen zijn natuurlijke kleurstoffen die behoren tot de groep van fenolen. Ze zijn rijkelijk aanwezig in groenten, fruit en bloemen. Het is de rode tot blauwe kleur in bijvoorbeeld aardbeien, maar ook in bessen, bonen, petunia's, wijn... Anthocyanen zijn aan omgevingsfactoren onderhevig zoals licht, zuurstof, zuur, temperatuur, enzymen, ascorbinezuur. Deze factoren hebben meestal een negatieve invloed op de aanwezige anthocyanen zodat de concentratie afneemt met stijgende blootstelling aan de omgeving. Anthocyanen worden ook als additief toegevoegd aan bijvoorbeeld jam, marmelade en ontbijtgranen. Voor het gebruik van anthocyanen is er geen dagelijkse aanvaardbare maximum dosis vastgelegd. In de literatuur beweert men dat anthocyanen een positieve invloed hebben op de gezondheid. Ze zouden een zeer belangrijke antioxidant zijn. Ook zouden ze een ontstekingsremmende, anti atherogene en kankerremmende werking hebben. Tenslotte zouden de anthocyanen de nevenwerkingen van diabetes tegen gaan en een positief effect vertonen op de ogen. Veel onderzoek werd gedaan, maar te weinig betrouwbare onderzoek. De dosis die effecten gaf, is te hoog om met een normale 11 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi consumptie van groenten en fruit te bekomen. Er zijn ook supplementen verkrijgbaar die anthocyanen bevatten, deze bestaan uit een bosbesexract. Voedingsmiddel Aronia Aubergine Bloedsinaasappel Gewone braam Bosbessen Framboos Kers Zwarte bes Druif(rode) Rode wijn Anthocyaan in mg per 100 g voedingsmiddel 200-1000 750 ≈ 200 ≈ 115 80-420 10-60 350-400 80-420 30-750 24-35 Over de kleurstoffen anthocyanen en carotenoïden Een stof is een kleurstof (pigment) als het een bepaalde kleur licht van het spektrum van zonlicht of een andere wit-licht bron kan absorberen. Zo absorberen bladgroenkorrels rood licht en reflekteren ze dus wit licht minus rood en dat geeft groen. Er zijn twee typen kleurstoffen: wateroplosbare en niet-water oplosbare (denk maar aan het verschil als je worteltjes kookt en bieten kookt, bij welke gaat het water meekleuren?). De water-oplosbare kleurstoffen heten anthocyanen. De niet water-oplosbare kleurstoffen heten carotenoïden. Er zijn ook nog een paar bijzondere kleurstoffen die niet echt een pigment zijn maar die een kleur geven door de lichtbreking in de struktuur van de moleculen (interferentie). Dit zijn vaak de kleuren in de natuur (bv. van sommige bessen) die een beetje een metaalachtige glans hebben (denk bv. aan de kleur van sommige kevers die metalic groen glanzend kunnen zijn). Bloemen met dezelfde kleur bevatten meestal ook dezelfde kleurstof(fen). De kleur die wij zien, is vaak een combinatie of mengsel van verschillende kleurstoffen. Door verschillen in het mengsel kan de kleur van bloemen dus verschillend zijn, terwijl er toch dezelfde kleurstoffen in voorkomen. De kleur van de anthocyanen hangt af van de andere stoffen die in de buurt zitten (metalen, kleurloze flavonoïden, carotenoïden, deze stoffen heten dan copigmenten). Bloemen kunnen dus dezelfde anthocyanen bevatten maar door verschillen in co-pigmenten toch een andere kleur hebben. Meer informatie hierover vind je op een site van Geocities Opent in een nieuw venster. Op deze site staan een aantal tabellen waarin je kan zien welk mengsel van anthocyanen en carotenoïden diverse kleuren hebben. De verschillende anthocyanen hebben elk een eigen chemische naam. Ook voor een bijzonder geval Opent in een nieuw venster, kun je terecht op internet. De zuurgraad (pH) van het water in de vacuole van de plantencel (dat is de ruimte waar de oplosbare stoffen zich ophopen) is ook belangrijk voor de kleur die we zien. Kijk op internet voor het effekt van de pH op de anthocyanen Opent in een nieuw venster. Loop deze site eens door (onder aan zit knopje: next). Er staan plaatjes van verschillende soorten proefjes die je kan doen. Verder kan de aanwezigheid van sommige metalen invloed hebben op de kleur die we waarnemen. De anthocyanen behoren tot een grotere groep van 'kleurstoffen' die flavonoïden heten. De meeste flavonoïden zijn voor ons gewoon wit (of kleurloos). Echter, deze pigmenten kunnen wel uv-licht absorberen en voor insekten zien witte bloemen er dus toch gekleurd uit. Natural Sources anthocyanins: Bilberries (Vaccinium myrtillus), Blueberries (Vaccinium spp.), Cranberries (Vaccinium macrocarpon) [Fam. Ericaceae]; Other colorful berries 12 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi and fruit also contain anthocyanins including Elderberries (Sambucus spp.) and Grapes (Vitis vinifera). Forms: Standardized anthocyanin extracts (i.e. bilberry and cranberry); dried whole berries (for teas); powdered bilberries, blueberries and cranberries; cranberry juice; elderberry syrups; purple grape and red wine extracts, and hawthorn berries. Therapeutic Uses: - Anti-inflammatory - Antioxidant - Bleeding, excessive post-operative - Blood Clots - Blood Platelet Stickiness - Blood Purification - Bone and Joint Problems - Breast Tenderness - Breathing Disorders - Bronchitis - Cataracts - Circulatory Disorders Diarrhea Enteritis Eyesight Disorders Fibrocystic Breast Disease Hemorrhoids Leg Vein Health Lymphatic System Disorders Microangiopathy Skin Problems Sore Throat Urinary Tract Problems Vascular Disorders Overview: Anthocyanins are the colorful flavonoids concentrated in brightly colored berries and fruit ("anthos" means "flower" and "cyan" means "blue") being most concentrated in bilberries, blueberries, cranberries, elderberries, purple grapes, red wine and hawthorn berries. Anthocyanin extracts are important for the health of the micro-blood vessel network and are clinically used in this way by medical herbalists and physicians in mainland Europe. Recent studies in the United Kingdom confirm that anthocyanins facilitate the repair of vessel damage responsible for 'small blood vessel permeability' and the related fluid retention caused, including swollen limbs, fingers, breasts and the tissue surrounding the eye area. There is currently little orthodox treatment for this type of fluid retention except diuretics, which are not without side effects and fail to address the underlying cause of the disorder. The ancestral diet was replete with anthocyanins and these antioxidants help to protect the body from harmful free radicals. Bilberry anthocyanins can act to quickly repair and regenerate broken and leaky capillaries and blood vessels within the body. Anthocyanins are also powerful antioxidants that help to protect skin against U.V. rays. Anthocyanins bind to and stabilize collagen and elastin; they stabilize the phospholipids of endothelial cells and increase synthesis of collagen and mucopolysaccharides, which give the arterial walls structural integrity. This strengthening activity could be critical for preventing strokes and cancer. Also, the increased production of collagen and elastin by cells reduces inflammation, which can be beneficial in the treatment of arthritis and asthma. European doctors routinely prescribe anthocyanin extracts before operations to prevent excessive post-operative bleeding. Improved circulation also brings enhanced mental clarity as well. It is well recognized that cranberry and blueberry anthocyanins can effectively treat and prevent mild chronic and recurrent bladder and urinary tract infections; they act to prevent bacteria from adhering to urinary tract walls. Chemistry: There are more than 200 different types of anthocyanins that fall into six major groups: delphinidin; cyanidin; petunidin; pelargonidin; peonidin; and malvidin. Kuhnau (1976) describes anthocyanins as water-soluble plant pigments of the 2-phenylbenzophyrylium (flavylium) structure. Different berries have different anthocyanin profiles (HPLC fingerprints) that can be used to identify species and to verify the purity of products including fruit juices (i.e. this is done to verify that cranberry juices sold on the market contain at least 25% real cranberry juice). Different berries also contain different levels of anthocyanins (i.e. dried bilberries contain 0.7% anthocyanins whereas dried commercial blueberries contain only 0.2%). Anthocyanins normally exist bound to 13 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi sugar molecules (as glycosides) and it is known that without bound sugars (the aglycone) is extremely unstable. The different anthocyanin compounds occur when the different core structures bond with different sugar moieties (glucose < rhamnose < galactose < xylose < arabinose). For instance, the anthocyanin pigments present in grape-skin extract consist of diglucosides, monoglucosides, acylated monoglucosides, and acylated diglucosides of peonidin, malvidin, cyanidin, petunidin and delphinidin. The amount of each compound varies depending upon the variety of grape and climatic conditions. Bilberries contain a large amount of delphinidin that colors the berries reddish purple. According to Francis (1977), the blue to red colour imparted by the anthocyanins depends largely upon the pH of the medium. The highest quality standardized extracts of bilberries, those used in clinical trials, contain 25% anthocyanins, which corresponds to approximately 36% anthocyanosides (anthocyanins with sugars attached). Suggested Amount: Bilberry anthocyanins: Take between 250-1000mg of bilberry extract standardized to contain 25% anthocyanins daily. Alternatively, as a tea, 1-2 tablespoonfuls of bilberry fruit are boiled in water (ca. 150ml) for 10 minutes and passed through a tea strainer while still hot. To treat diarrhea in children or adults, a cup of the freshly prepared tea is drunk cold several times a day. Cranberry anthocyanins: For treatment of UTIs: The dosage of cranberry juice ranges from between 2 ounces to 16 ounces, based on controlled clinical trials (the lower dosage corresponds to pure cranberry juice and the higher dosage corresponds to cranberry cocktail containing 30% real juice). Powdered extracts of cranberry can be taken correspondingly. For strengthening the vascular system: Take between 250-1000mg of cranberry extract standardized to contain 25% anthocyanins daily. For soothing irritated mucous membranes of the mouth and throat or for treating fever: Place cranberries in cold water for two hours, allowing them to swell and then take 1-2 teaspoonfuls of these berries with some fluid. Elderberry anthocyanins: For cleansing and fasting, take 1-2 tablespoonfuls of elderberry syrup per day with plenty of liquid (1:10). Drug Interactions: None known. Contraindications: None known. Side Effects: None known. References: Christie S, Walker AF, Lewith GT. 2001. Flavonoids--a new direction for the treatment of fluid retention? Phytother Res. 2001 Sep; 15(6): 467-75. Review. Colantuoni A, Bertuglia S, Magistretti MJ, Donato L. 1991. Effects of Vaccinium Myrtillus anthocyanosides on arterial vasomotion. Arzneimittelforschung. 1991 Sep; 41(9): 905-9. Laplaud PM, Lelubre A, Chapman MJ. 1997. Antioxidant action of Vaccinium myrtillus extract on human low density lipoproteins in vitro: initial observations. Fundam Clin Pharmacol. 1997; 11(1): 35-40. Lietti, A, Cristoni, A, Picci, M. 1976. Studies on Vaccinium myrtillus anthocyanosides. I. Vasoprotective and antiinflammatory activity. Arzneim Forsch 26(5): 829-832. Politzer M. 1977. [Experiences in the medical treatment of progressive myopia (author's transl)]. Klin Monatsbl Augenheilkd. 1977 Oct; 171(4): 616-9. German. - Additional Information: Positive Clinical Findings: 14 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi A group of Italian researchers showed that a mixture of anthocyanosides from bilberry plus vitamin E stopped the progression of lens clouding in a remarkable 97 percent of people with early-stage cataracts. Recent Clinical Findings: A study conducted in Italy found significant therapeutic benefits for using bilberry anthocyanosides to treat fibrocystic breast disease (mastopathy). The study used clinical and instrumental control (echography) of patients before and after at least three months treatment with anthocyanosides. The protocol used was of the prospective and comparative type, whereas follow-up lasted three months. The study was performed in the outpatients' clinic of Breast Physiopathology and Echography organised within the ambit of the services of the Gynecology and Obstetrics Division. In this particular instance both echography and clinical examinations were performed at the same clinic. A total of 257 patients took part in the program of which 35 were excluded since they failed to attend subsequent controls. The study was very well controlled and the results were very encouraging. There was a marked improvement in 75 patients, equivalent to 33.8%, symptoms were reduced in 61 women (27.5%) and disappeared in 14 (6.3%), whereas treatment had no effect in 72 cases (32.4%). In conclusion, therapy with bilberry anthocyanosides for three months in patients with mastodynia, consequent to fibrous mastopathy, was efficacious in reducing symptoms and mammary tension ANTHOCYANINS: In a review of anthocyanins in fruits, Mazza and Miati (1993) report 300-700 mg/100 g fresh fruit for bilberries, 80-325 for blackberries, 725-1050 in black chokeberry (Aronia melanocarpa) 160 in boysenberries, 250 in black currants, 7-495 for blueberries, 350-450 in cherries, 75-80 for cranberries, 50-400 in hawthorn 30-330 in lingonberry, 1,500 in mountain ash, 10-20 in red currants, 30 to 750 for red grapes 20-60 in red raspberries, 25-180 in saskatoon berry (Amalanchier alnifolia), 140-380 in sea buckthorn 115-225 in whortleberries, (Mazza & Miniati, 1993). Boik (1995) notes that some anthocyanins, as anticoagulants, might prevent blood clots, even strokes. He reports also that they may protect collagen from degradation by inducing crosslinking of collagen fibers, by promoting collagen synthesis, and by preventing enzymatic cleavage of collagen. Anthocyanins inhibit collagenase. By inhibiting collagenase activity, anthocyanins may inhibit invasions by cancer cells. (However, like vitamin C, they may stimulate collagen synthesis and angiogenesis; this latter conflicts with what we read elsewhere, that they might prevent diabetic retinopathy, which at least in some circumstances is caused by new blood vessels proliferation. Boik suggests for arthritis and capillary permeability, doses of 20 to 40 mg pure anthocyanins thrice daily, or 1 20 mg/day. Remeber that 100 g usually calculates to about half a cup. Consult the list above to see where you can get your daily 120 mg anthocyanins. (Boik, 1995; Mazza & Miniati, 1993) Anthrachinonen, laxerende stoffen in Senna Die Gruppe der Anthrachinone (formal vom Anthrachinon abgeleitet) nimmt in der Pflanzenheilkunde einen wichtigen Platz unter den therapeutisch wirksamen Bestandteilen von Heilpflanzen ein. Sie wirken gegen Verstopfung, da sie den Anteil der Elektrolytmineralien im Darm steigern und den Stuhl weicher machen. Außerdem wirken sie schmerzstillend, entzündungshemmend, gegen Steinbildung und Psoriasis. Substanzen aus der Gruppe der Anthrachinone * Aloe-Emodin wirkt antibiotisch und kathartisch. * Aloetic acid, dt.: Aloesäure hat antibiotische Wirkung. * Aloin (aus der Aloe vera) steigert die Peristaltik des Dickdarms und wirkt daher leicht kathartisch (abführend), außerdem emetisch (Erbrechen erregend). Aloin ist nur im Blattgrün enthalten, welches bei der Verarbeitung gewöhnlich 15 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi vorsichtig entfernt wird, so dass es nicht in Aloe vera-Produkte zur inneren Anwendung gelangen sollte. * Anthranole * Barbaloin wirkt antibiotisch und kathartisch. * Emodin wirkt kathartisch. * Isobarbaloin wirkt analgetisch (schmerzstillend) und antibiotisch. * Monosulfonsäure * Restannol Warnung: Über einen längeren Zeitraum und in hoher Dosis eingenommen können Anthrachinone eine Gewöhnung herbeiführen und die Darmwand bleibend schädigen! Ein überhöhter Dauergebrauch sollte vermieden werden, da es zur vermehrten Kalium-Ausscheidung kommt. Ein niedriger Kaliumspiegel führt wiederum zur Verstopfung (Obstipation). Anthrachinone sollten am besten nur in Ausnahmefällen eingenommen werden. - nach bestimmten Operationen, wenn der Darm geschont werden soll oder wenn die Belastung einer frischen Wunde durch Druck verhindert werden soll. - nach Einnahme von Morphin- oder Codeinpräparaten. (Diese können Verstopfung herbeiführen) Vorkommen von Anthrachinonen und Anthracenderivate: Sennesblätter, Faulbaumrinde, Rhabarberwurzel. Antrachinonglycosiden (Sennosiden) Contactlaxans, in de dunne darm splitsen deze zich in antrachinonen, die laxerend werken door directe prikkeling van het colonslijmvlies. Werking: na 612 uur. Contra-indicaties Plotseling optredende buikpijn (appendicitis, ileus). Obstructie van de darm. Verstoring van de elektrolytenbalans (m.n. hypokaliëmie). Hoge leeftijd. Sterke lichamelijke verzwakking. Zwangerschap/Lactatie Dit geneesmiddel kan, voor zover bekend zonder gevaar voor de vrucht, overeenkomstig het voorschrift worden gebruikt tijdens zwangerschap. Antrachinonen gaan, bij gebruik van hoge doses, over in de moedermelk en kunnen diarree bij de zuigeling veroorzaken; niet gebruiken tijdens lactatie. Bijwerkingen Buikkrampen. Prikkeling van het darmslijmvlies. Elektrolytenverlies. Meteorisme. Misselijkheid. Collaps. Zelden allergische of anafylactische reacties. Langdurig gebruik kan leiden tot waterige diarree met excessief verlies van water en elektrolyten (vooral kalium), spierzwakte, gewichtsverlies, albuminurie, beschadiging van de plexus myentericus, pigmentering van het colonslijmvlies (melanosis coli). Interacties Het kaliumverlies veroorzaakt door andere geneesmiddelen, kan worden versterkt. Bij langdurig gebruik kan de werking van hartglycosiden worden versterkt door optreden van kaliumverlies. Waarschuwingen en voorzorgen Voorzichtigheid is geboden bij toepassing ter ontlediging van de darm bij colitis ulcerosa, ziekte van Crohn en diverticulose. Alkalische urine kan roze/rood/violet verkleuren, zure urine geel/bruin. De ontlasting kan geel/bruin verkleuren. Langdurig gebruik kan aanleiding geven tot gewenning. Apigenine,flavanoïde in Echte kamille Description Apigenin is a flavone belonging to the broader family of flavonoids. Apigenin is found in Matricaria recutita and Euphrasia officinalis and other members of the Apiaceae family, and is most known for its antinflammatory and antioxidant action. Apigenin also possesses an anxiolytic action through its ability to bind to central benzodiazepine receptors. 16 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi (Salgueiro JB, Ardenghi P & Dias M, et al モ Anxiolytic natural and synthetic flavonoid ligands of the central benzodiazepine receptor have no effect on memory tasks in ratsï¾” Pharmacol, Biol & Behaviour, 58(4): pp.887-891, 1997.) Monographs Apium graveolens (celery seed) Euphrasia officinalis (eyebright) Matricaria recutita (chamomile) Petroselinum crispum (parsley) Apiol, aborterende stof in Peterselie Apiol is a phenol derived from phenylpropane found in many common spices. Apiol has been shown to have antioxidant properties and is abundant in the oils of Celery (Apium graveolens) and Parsley (Petroselinum crispum). Monographs Apium graveolens (celery seed) Petroselinum crispum (parsley) Organic chemical compound, also known as parsley apiol, apiole or parsley camphor. It is found in parsley seeds and the essential oil of parsley. Heinrich Christoph Link, an apothecary in Leipzig, discovered the substance in 1715 as greenish crystals reduced by steam from oil of parsley. In 1855 Joret and Homolle discovered that apiol was an effective treatment of amenorrea or lack of menstruation. In medicine it has been used, as essential oil or in purified form, for the treatment of menstruation disorders. It is an irritant and in high doses it is toxic and can cause liver and kidney damage. Hippocrates wrote about parsley as a herb to cause an abortion. This effect was caused by the apiol. Apiol was used by women in the Middle Ages to terminate pregnancies. [citationneeded] Its use was widespread in the USA, often as ergoapiol or apergol, until a highly toxic adulterated product containing apiol and triorthocresyl phosphate (also famous as the adulterant added to Jamaican ginger) was introduced on the American market. The toxic effects of pure crystalline apiol are disputed. It causes a "relatively safe abortion" in pregnant women if taken in small quantities. It also restores the cycle of menstruation. A larger dose does not cause an abortion, it causes nausea and damages the liver and kidneys. [citation needed] Now that other methods of abortion are available apiol is almost forgotten in the West, but it is still produced and is used in the Middle East. [citation needed] The name apiol is also used for other closely related compounds, found in dill (dillapiole, 1-allyl-2,3-dimethoxy-4,5-methylenedioxybenzene) and in fennel roots. Arbutine, fenolglycoside in Beredruif Description Arbutin is a phenolic glycoside found most notably in Bearberry (Arctostaphylos uva ursi). Arbutin is known to have a potent antibacterial action but requires alkaline urine to allow the antiseptic action to occur. After hydrolysis, arbutin releases a diphenol which oxidises to hydroquinone. While arbutin itself has not been shown to be mutagenic, hydroquinone can be mutagenic and are known to inhibit melanin synthesis. Therefore, as a cautionary measure, arbutin containing plants are not suitable for long term use, in pregnancy or lactation. 17 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Monographs Arctostaphylos uva-ursi (uva ursi) Turnera diffusa (damiana) Viburnum prunifolium (black haw) Arbutin Arctiine,flavonoide in Kliswortel Description Arctiin is a lignan from Burdock (Arctium lappa) thought to have protective effects against cancer and antioestrogen effects. In Arctium lappa (burdock), Kliswortel, Grote klis Asaron, geurstof in Kalmoeswortel ist ein Pflanzeninhaltsstoff, der in Kalmusöl enthalten ist, das aus der Pflanze Acorus calamus (deutscher Name: Deutscher Ingwer) gewonnen wird. Als Reinsubstanz ist Asaron als giftig (kanzerogen) eingestuft, ist aber durch den niedrigen Anteil in Kalmusölen der Grund für deren Verwendung für Heil- und Aromazwecke als auch in der Parfümherstellung. Weil der Stoff zum Niesen reizt, ist er auch Bestandteil des Schneeberger Schnupftabaks. Vorkommen: Der Phenylpropan-Abkömmling a-Asaron kommt in der Natur vor, so z.B. im ätherischen Öl der Europäischen Haselwurz (auch Brechwurz genannt, bot. Asarum europaeum L.). Die Konzentration ist in diesem Öl recht hoch, sie beträgt zwischen 30 und 50%. a-Asaron ist (zusammen mit dem stereoisomeren b-Asaron) auch einer der Hauptinhaltsstoffe des indischen und russischen Kalmusöls von Acorus calamus L. var. spurius (SCHOTT) ENGL. Nordamerikanische und europäische Kalmusöle der Varietäten americanus und calamus weisen dagegen einen weit geringeren Anteil an Asaronen auf. Die Asarone sind in den ätherischen Ölen oft vergesellschaftet mit Elemicin bzw. Isoelemicin. Beschreibung: Die Substanz kristallisiert in farblosen, lichtempfindlichen Nadeln, welche in hochprozentigem Ethanol und in organischen Lösungsmitteln (wie z.B. Diethylether, Chloroform, Eisessig und Petroleumbenzin) löslich sind. In Wasser ist a-Asaron praktisch unlöslich. Der Schmelzpunkt liegt bei 62 bis 63 °C. Sensorische Eigenschaften: Der Geschmack soll pfefferartig sein [5]. Es handelt sich bei Asaron - wie bei den verwandten Stoffen Myristicin, Elemicin und Safrol - um einen Scharfstoff des o-Methoxy(Methyl)-phenol-Typs (Einordnung nach H. WAGNER). beta-Asaron Andere Namen: cis-Asaron; der alte Name ist beta-Asaron; (#17) Asarum Camphor. (115) Spezifikation: Unlöslich in Wasser; löslich in Alkohol, Ether, Eisessigsäure, Kohlenstofftetrachlorid, Chloroform und Ether. Strukturformel: C12H16O3; Molekulargewicht: 208,25; mp: 62-63 Grad Celsius; bp: 296 Grad Celsius; (115) Vorkommen: Acorus calamus; Wirkungen: Die Rauschdroge hat erwiesenermassen krebserregende Wirkung. In hoeherer Konzentration berauschende Wirkung auf den Menschen. Vermutlich wird Asaron im Metabolismus in ein psychedelisches Phenethylamin (TMA 2) umgewandelt, 18 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi das in kleinen Mengen den Kreislauf stimuliert und das Nervensystem staerkt. TMA-2 hat aehnliche Wirkungen wie Meskalin, vermutet der Hamburger Ethnologe C. Rätsch. Inhaltsstoffe Acorus Ätherisches Öl: 2-6 (-9) %: Phenylpropane (alpha-Asaron, beta-Asaron = cisIsoasaron) Monoterpene ([Z,Z]-4,7-Decadienal, Träger des Kalmusaromas), Sesquiterpenkohlenwasserstoffe (beta-Caryophyllen, Humulen u. a.) und Sesquiterpenketone (thermolabiles Acorogermacron, als Artefakte entstehen Shyobunone, Acoron u. a.). Die Zusammensetzung des Öls und der Ölgehalt der Droge hängen von der Chromosomenzahl und damit von der Herkunft der Pflanze ab. Cis-Isoasaron (beta-Asaron) ist oft neben Iso-Eugenolmethylether Hauptkomponente (bis 80 %). Als charakteristisch für das Kalmusöl der diploiden und triploiden Varietäten können die Sesquiterpene vom Typus des Acorogermacrons und des Acorons angesehen werden. Verwendeter Pflanzenteil: Von Wurzeln und Blattresten befreiter Wurzelstock (Radix Calami). Offizinell: Radix Calami: Gehalt an ätherischem Öl mind. 2,0 %, Gehalt an cis-Isoasaron höchstens 0,50 %. Species amaricantes: je 20 Teile Wermut, Tausendguldenkraut und Bitterorangenschale, je 10 Teile Bitterkleeblatt, Kalmuswurzel, Enzianwurzel und Ceylonzimtrinde. Species carminativae: je 25 Teile Pfefferminzblatt, Kamillenblüte, Kalmuswurzel und Kümmel. Therapeutisch relevante Wirkungen: Sekretionsfördernde Wirkung: Kalmuszubereitungen regen aufgrund ihres Gehaltes an Bitterstoffen und ätherischem Öl reflektorisch die Magensaftsekretion (vermutlich auch die Gallensaftsekretion) an. Weitere Wirkungen: Kalmusöl wirkt als Zusatz in Einreibungen erfrischend und anregend und wird beim varikösen Symptomenkomplex eingesetzt. Unerwünschte Wirkungen: Chronische Toxizitätsprüfungen an der Ratte mit beta-Asaron-reichem Kalmusöl führten nach einer Applikationsdauer von ca. 60 Wochen zu Tumoren im Zwölffingerdarmbereich. In den USA wurde deshalb jede Art der Anwendung von Kalmus verboten, obwohl gerade die in Nordamerika wachsende diploide Kalmussippe beta-Asaron-freies ätherisches Öl aufweist. Demgegenüber legen die europäischen Arzneibücher und Aromaverordnungen Grenzwerte für den Gehalt von beta-Asaron in der Droge bzw. in Lebensmitteln fest, um so ein eventuelles Gesundheitsrisiko auszuschließen. beta-Asaron besitzt im Vergleich zu anderen Naturstoffen (z. B. Aristolochiasäure) nur eine geringe kanzerogene Wirkungsstärke. Darüber hinaus dürfte auch die für die kanzerogene Wirkung notwendige Metabolisierung beim Menschen anders ablaufen als bei der Ratte. Bisher konnten beim Menschen keine von Kalmus ausgehenden kanzerogenen Effekte beobachtet werden, obwohl in Indien verbreitet der extrem beta-Asaron-reiche Jammu-Kalmus verwendet wird. Literaturhinweise auf den leberkanzerogenen (?!) Effekt einiger "osteuropäischer (?) Arten" beruhen offensichtlich auf einem Zitier- bzw. Abschreibefehler. Die therapeutische Verwendung beta-Asaron-armer Kalmuswurzeln erscheint daher vertretbar, von einem Dauergebrauch sollte jedoch abgeraten werden, da für genetisch prädisponierte Personen bei lebenslanger Aufnahme von Kalmus ein Krebsrisiko möglich ist. 19 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Adrenocorticotroop hormoon - Corticotropine ACTH ACTH, internationaal gebruikelijke afkorting van adrenocorticotroop hormoon (v. wetensch. adren = bijnier; Lat. cortex = schors; Gr. trepoo = aandrijven), officiële naam thans corticotropine, ook nog vaak corticotrofine genoemd, een hormoon dat wordt gevormd door de voorkwab van de hypofyse. ACTH zet de bijnierschors aan tot productie van bepaalde corticosteroïden, m.n. van glucocorticosteroïden (corticosteron en cortisol) en van androgene hormonen van de bijnierschors (het is dus een glandotroop hormoon). Het verlaagt daarbij het gehalte aan vitamine C en aan cholesterol (grondstof voor de productie van bijnierschorshormonen). Daarnaast oefent ACTH invloed uit op de vetsplitsing; het kan uit depotvet vetzuren vrijmaken. Productie en afgifte: De productie van ACTH wordt nauwkeurig geregeld. Zij gaat omhoog bij allerlei factoren die het lichaam schade toe kunnen brengen (bijv. ernstige verwondingen of stress). De als gevolg hiervan stijgende productie van bijnierschorshormoon voorkomt overmatige afweerreacties (en beschermt dus het lichaam). De gestegen concentratie van bijnierschorshormoon remt vervolgens de ACTH-productie af. Overproductie van ACTH is de oorzaak van sommige vormen van het syndroom van Cushing. Werkingsmechanisme: Vele hormonen oefenen hun werking uit via hetzelfde basismechanisme: interactie van het hormoon vindt plaats via specifieke receptoren op of in de celmembraan en deze interactie leidt tot activering van het enzym adenylase-cyclase; dit enzym katalyseert de omzetting van ATP in cAMP plus pyrofosfaat. cAMP zet een serie van enzymatische reacties in gang die leiden tot het hormoonspecifieke effect. Voor zover men thans weet geldt dit ook voor ACTH. Medisch gebruik: Als geneesmiddel wordt ACTH weinig gebruikt; het is mogelijk het al dan niet functioneren van de bijnierschors vast te stellen door middel van ACTHinjecties. Structuur: Corticotropine werd voor het eerst uit varkenshypofyse geïsoleerd door W.F. White (1953); de structuur vond Bell c.s. (1955). ACTH heeft een moleculairgewicht van ca. 4500 en is een peptide, bestaande uit 39 aminozuren; het is gesynthetiseerd (1963). De structuur van corticotropine van de mens is in 1961 opgehelderd door T.H. Lee, A.B. Lerner en V. Buettner-Janusch. Brokstukken van het ACTH-molecule blijken, bij ratten toegediend, invloed te kunnen uitoefenen op het herinneringsgedrag of de motivatie en op de herseneiwitten. Atropine, giftig alcaloïde uit Wolfskers alcaloïde* door extractie verkregen uit Wolfskers (Atropa bella-donna). De bessen hiervan zijn erg giftig; een enkele bes kan soms voldoende zijn om een kind te doden. Atropine valt farmacologisch gezien onder de parasympaticolytica en heeft vele effecten op het organisme. Hierom is het in veel toepassingen door allerlei afgeleide preparaten verdrongen. Atropine wordt in de moderne geneeskunde echter nog steeds toegepast, met name bij hartritmestoornissen waarbij het hart te langzaam klopt, in noodsituaties bijvoorbeeld bij reanimaties. De gebruikte dosering is hierbij - afhankelijk van de indicatie - fracties van een milligram tot maximaal 4 milligram. Deze bolus kan zowel intraveneus als intramusculair gegeven worden, waarbij de intraveneuze toedieningsvorm binnen enkele seconden tot minuten zijn maximale effect al bereikt, in tegenstelling tot 20 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi intramusculaire toediening. Over het gebruik binnen een reanimatiesetting zijn de meningen verdeeld over dosering; intermitterend of de maximale dosering in één keer. Ook vindt atropine nog wel toepassing in oogdruppels als middel om de pupil te verwijden en de accommodatie van de ooglens te verlammen. Overigens houdt dit effect zeer lang aan (tot enige dagen), wat voor de gebruiker vaak een hinderlijke lichtschuwheid en onscherp zien oplevert; meestal worden in de oogheelkunde voor dit doel korter werkende preparaten gebruikt. Van het effect op de ogen komt ook de wetenschappelijke naam: bella donna = Italiaans voor 'mooie vrouw'. In de oudheid gebruikten vrouwen het sap van de bessen om hun pupil te verwijden. Er is een rijmpje, dat medische studenten gebruiken als ezelsbruggetje om de toxische effecten van atropine te onthouden: Atropine verwijdt de ogen Het doet ook de functie verhogen Van hart en darmkanaal Bloeddruk en secretie dalen Sneller gaat het ademhalen! Azuleen / Chamazuleen in Echte kamille Natural Sources: Matricaria recutita L. and other Matricaria species [Fam. Asteraceae] Forms: Oily extract of fresh or dried chamomile flowers. Therapeutic Uses: - Antimicrobial - Athlete's Foot - Bone and Joint Problems (externally) - Bunions - Cardiovascular Health Maintenance - Carpal Tunnel Syndrome - Digestive Disorders - Fever - Gastrointestinal Disorders - Gastritis Heart Health Maintenance Infections (externally) Insomnia Leg Vein Health Nervous Disorders Sciatica Skin Disorders Ulcers Vascular Disorders Vein Health Overview: Azulene is a prime component of the essential oil of chamomile flowers, Matricaria recutita L. [Fam. Asteraceae] and related plant species. Products containing azulene generally also contain the other characteristic components of chamomile's essential oil and are gaining popularity for improving leg vein health. Studies have shown that an azulene-based synthetic drug has beneficial cardiovascular effects and may be helpful in treating arrhythmias and for relaxing venous tissues thereby improving circulation. It is thought that this drug may block both Na+ and Ca2+ channels expressed in cardiac and vascular smooth muscles. The multiple ion channel blocking effects of these azulene-based drugs are thought to be largely responsible for the antiarrhythmic and vasorelaxant actions. Azulene extracts used in skin creams for reducing skin puffiness and wrinkles have also gained popularity in the health industry. However, studies have shown that azulene can be photo-reactive following irradiation with UVA and/or visible light, causing a mutagenicity 4-5-fold higher than the spontaneous background mutation. Therefore, it is not recommended to use skin creams standardized for azulene as they may cause skin irritation and mutations. Traditionally, the essential oil of chamomile has been used to help keep bunions under control and to treat Carpel Tunnel Syndrome, sciatica and bone and joint problems through its antinflammatory properties. The 21 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi German Commission E monograph notes that the oil extract of Chamomile is antiphlogistic (anti-inflammatory and anti-fever) and studies have verified that several compounds contribute to this activity including: bisabolol, chamazulene, matricin and the spiro-ethers. Chamomile tea is also used to prevent and soothe gastrointestinal ulcers. One German synonym for chamomile, translated as 'rollboil', reflects this traditional usage. To soothe ulcers, a concentrated warm tea of chamomile was drunk while lying down and slowly rolling onto all sides of the body to coat all the inner membranes with the tea. Chemistry: Azulene is a prime component of the essential oil of chamomile flowers. Chamomile flowers contain: From 0.3-1.5% essential oil containing azulene, (-)alpha bisabolol, bisabolol oxides A, B, and C, bisabolone oxide, chamazulene, chamamviolin, spathulenol, cis- and trans-enyne dicyclo ethers (spiro-ether, polyacetylenes) as the principal components. Suggested Amount: Chamomile extracts standardized for azulene content are generally taken internally as an herbal product for treating circulatory conditions and are also used in creams for treating dry, puffy skin or wrinkles. However, it is not recommended to use creams standardized for high azulene content as these may cause skin irritation and mutations when exposed to light. The content of azulene in products for internal use should be at least equal to that recommended by the German Pharmacopoeia. German authorities recommend using a heaped tablespoon (ca. 3g) of the flowers for every 150ml of water. It is recommended that boiling water be poured over the flowers and after 5-10 minutes strained. For inflammation of the mucous membranes of the mouth and throat, a freshly prepared cup of tea is used as a gargle or wash. Externally: a 3-10% infusion is used for poultices and rinses; as a bath additive, 50 grams of flowers are used per 10 liters of water. Drug Interactions: None known. Contraindications: Persons who are allergic to daisy family plants [Fam. Asteraceae] may experience allergy symptoms to chamomile. Creams standardized for high azulene content may cause skin irritation and mutations when exposed to light. Side Effects: Allergic reactions are possible in susceptible persons. Infusions should not be used near the eyes. Creams standardized for high azulene content may cause skin irritation and mutations when exposed to light. References: - Duke, J. 1997: The Green Pharmacy, The Ultimate Compendium of Natural Remedies from the World's Foremost Authority on Healing and Herbs. pp. 85-86; 126-127; 291; 362; 531-533. Rodale Press. - Saitoh M, Sugiyama A, Hagihara A, Nakazawa T, Hashimoto K. 997. Cardiovascular and antiarrhythmic effects of the azulene-1-carboxamidine derivative N1,N1-dimethyl-N2-(2-pyridylmethyl)-5-isopropyl-3, 8dimethylazulene-1-carboxamidine. Arzneimittelforschung. 1997 Jul; 47(7): 8105. - Tanaka Y, Shigenobu K. 2001. A review of HNS-32: a novel azulene-1carboxamidine derivative with multiple cardiovascular protective actions. Cardiovasc Drug Rev. 2001 Winter; 19(4): 297-312. - Wang L, Yan J, Fu PP, Parekh KA, Yu H. 2003. Photomutagenicity of cosmetic ingredient chemicals azulene and guaiazulene. Mutat Res. 2003 Sep 29; 530(12): 19-26. - Wichtl M (ed). 1994. Matricariae flos – Matricaria flowers (English translation by Norman Grainger Bisset). In Herbal Drugs and Phytopharmaceuticals. CRC Press, Stuttgart, pp. 322-325. 22 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Additional Information: Wang L, Yan J, Fu PP, Parekh KA, Yu H. 2003. Photomutagenicity of cosmetic ingredient chemicals azulene and guaiazulene. Mutat Res. 2003 Sep 29;530(12):19-26. Department of Chemistry, Jackson State University, Jackson, MS 39217, USA. The photomutagenicity of the popular skin conditioning agents azulene and guaiazulene were tested in Salmonella typhimurium TA98, TA100 and TA102. Following irradiation with UVA and/or visible light, both azulene and guaiazulene exhibited mutagenicity 4-5-fold higher than the spontaneous background mutation. In contrary, naphthalene, a structural isomer of azulene, was not photomutagenic under the same conditions. Azulene was photomutagenic when irradiated with UVA light alone, visible light alone, or a combination of UVA and visible light. Azulene and guaiazulene are not mutagenic when the experiment is conducted with the exclusion of light. Therefore, extreme care must be taken when using cosmetic products with azulene/guaiazulene as ingredients since after applying these products on the skin, exposure to sunlight is inevitable. Tanaka Y, Shigenobu K. 2001. A review of HNS-32: a novel azulene-1-carboxamidine derivative with multiple cardiovascular protective actions. Cardiovasc Drug Rev. 2001 Winter; 19(4): 297-312. Department of Pharmacology, Toho University School of Pharmaceutical Sciences, 2-2-1 Miyama, Funabashi-City, Chiba 274-8510, Japan. [email protected] HNS-32 [N(1),N(1)-dimethyl-N(2)-(2-pyridylmethyl)-5-isopropyl-3,8dimethylazulene-1- carboxamidine] (CAS Registry Number: 186086-10-2) is a newly synthesized azulene derivative. Computer simulation showed that its three dimensional structure is similar to that of the class Ib antiarrhythmic drugs, e.g., lidocaine or mexiletine. HNS-32 potently suppressed ventricular arrhythmias induced by ischemia due to coronary ligation and/or ischemiareperfusion in dogs and rats. In the isolated dog and guinea pig cardiac tissues, HNS-32 had negative inotropic and chronotropic actions, prolonged atrial-His and His-ventricular conduction time and increased coronary blood flow. In the isolated guinea pig ventricular papillary muscle, HNS-32 decreased maximal rate of action potential upstroke (Vmax) and shortened action potential duration (APD). These findings suggest that HNS-32 inhibits inward Na+ and Ca2+ channel currents. In the isolated pig coronary and rabbit conduit arteries, HNS32 inhibited both Ca2+ channel-dependent and -independent contractions induced by a wide variety of chemical stimuli. HNS-32 is a potent inhibitor of protein kinase C (PKC)-mediated constriction of cerebral arteries. It is likely to block both, Na+ and Ca2+ channels expressed in cardiac and vascular smooth muscles. These multiple ion channel blocking effects are largely responsible for the antiarrhythmic and vasorelaxant actions of HNS-32. This drug may represent a novel approach to the treatment of arrhythmias. Saitoh M, Sugiyama A, Hagihara A, Nakazawa T, Hashimoto K. 997. Cardiovascular and antiarrhythmic effects of the azulene-1-carboxamidine derivative N1,N1dimethyl-N2-(2-pyridylmethyl)-5-isopropyl-3, 8-dimethylazulene-1-carboxamidine. Arzneimittelforschung. 1997 Jul; 47(7): 810-5. Department of Pharmacology, Yamanashi Medical University, Japan. The azulene-1-carboxamidine derivative N1,N1-Dimethyl-N2-(2- pyridylmethyl)-5isopropyl-3,8-dimethyl-azulene-1-carboxamidine (CAS 186086-10-2, HNS-32) is a newly synthesized compound. In the present study, direct cardiovascular effects of HNS-32 were assessed using the canine isolated, blood-perfused sinoatrial node, papillary muscle and atrioventricular node preparations, while the antiarrhythmic action was examined using the canine two-stage coronary ligationinduced arrhythmia model. Intracoronary administration of HNS-32 (1-300 micrograms) suppressed the sinus nodal automaticity and ventricular contractile force, while it increased the atrio-His and His-ventricular conduction time as well as the coronary blood flow. Intravenous administration of HNS-32 (5 mg/kg) suppressed the ventricular arrhythmia for approximately 30 min. Since HNS-32 possesses multiple cardiac direct effects which are unique compared with wellestablished antiarrhythmic drugs, it may become a leading compound in the search for novel antiarrhythmic agents. 23 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi B Benzaldehyde, bittere amandelgeur amygdaline Benzaldehyde (C6H5CHO) is een chemische verbinding bestaande uit een benzeenring met een aldehydesubstituent. Het is de simpelste aromatische aldehyde en een van de meest gebruikte in de chemische industrie. Bij kamertemperatuur is het een kleurloze vloeistof met een karakteristieke en plezierige amandelgeur: benzaldehyde is het belangrijkste bestandsdeel in de geur van amandelen. Het is een hoofdbestandsdeel van bittere amandelolie en kan onttrokken worden uit een aantal natuurlijke bronnen waar het in voorkomt, waaronder abrikozen, kersen, laurierbladeren, perzikzaden en als amygdaline in bepaalde noten en zaden. Benzaldehyde wordt tegenwoordig vooral gemaakt uit tolueen via een aantal verschillende processen. Vorkommen: Dieser bekannte Riechstoff ist die typische und im Gehalt weit überwiegende Komponente von ätherischem Bittermandelöl. Die bitteren Mandeln enthalten Benzaldehyd in Form von Amygdalin. Daneben ist der aromatische Aldehyd in zahlreichen anderen ätherischen Ölen (von Zimtrinde und -wurzel, Cassia, Patchouli, Makassarsamen usw.) enthalten, kann jedoch auch synthetisch hergestellt werden. Als künstliches Bittermandelöl vertriebener Benzaldehyd muß chlorfrei sein und die Anforderungen des Food Chemicals Codex (FCC) erfüllen. Geschichtliches: Im Jahre 1837 veröffentlichte der "Begründer" der organischen Synthese, Friedrich WÖHLER, gemeinsam mit dem nicht minder berühmten Genius Justus v. LIEBIG eine Arbeit über das Bittermandelöl. Sie berichteten über die Einwirkung von Emulsin auf den wesentlichen Inhaltsstoff der bitteren Mandeln, das Amygdalin. Dieser Stoff wird durch enzymatische Umsetzung in Benzaldehyd, Blausäure und einen Zuckerbestandteil gespalten [Ohl.]. Beschreibung: Benzaldehyd ist eine klare, ölige, farblose bis schwach gelbliche, stark lichtbrechende Flüssigkeit, die in etwa 300-350 Teilen Wasser und in jedem Verhältnis in Ethanol oder Diethylether löslich ist. Die relative Dichte ist etwas höher als diejenige von Wasser (ca. 1,05). Der Stoff sollte in dicht schließenden und möglichst voll gefüllten Gefäßen aufbewahrt werden, da er bei Licht- und Luftzutritt leicht zu Benzoesäure oxidiert wird. Die Gegenwart von Schwermetall-Ionen beschleunigt die Oxidation noch. Duftcharakteristik / odor profile: intensiv nach bitteren Mandeln, angenehm, aromatisch, kräftig süß. Der Geschmackseindruck ist brennend, aromatisch, nach bitteren Mandeln. engl.: reminiscent of bitter almonds, pleasant, fragrant, aromatic, powerful sweet. burning taste. Interessanterweise tritt der Bittermandelgeruch des Benzaldehyds auch bei Verbindungen mit isosterischen Gruppen (wie Nitrobenzol, Benzylcyanid und sogar Benzo-1,2,3-triazol) in Erscheinung: Verwendung: Parfümerie: In Kreationen der Typen Heliotrop, Flieder, Maiglöckchen und Veilchen (Einsatzmenge beachten, teilweise nur in Spuren verwendet!). Auch in der Seifenparfümerie. Benzaldehyd ist Ausgangsstoff für die Synthese zahlreicher aromatisch-aliphatischer Duft- und Aromastoffe. Lebensmitteltechnologie: In Bittermandel-Aromen und als Geschmackskorrigens. 24 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Zur besseren Dosierbarkeit als Geschmacksstoff wird Benzaldehyd in einem Ethanol-Wasser-Gemisch gelöst, z.B. nach folgender Rezeptur ("BenzaldehydSpiritus"): - Benzaldehyd, food grade, chlorfrei 10 ml - Ethanol 90% (unvergällter Weingeist) 800 ml - Gereinigtes Wasser zu 1000 ml Der Benzaldehyd wird zuerst im Ethanol 90% gelöst, danach gereinigtes Wasser bis zum angegebenen Gesamtvolumen hinzugefügt. Ein Sirup, der 0,2% des BenzaldehydSpiritus enthält, hat Wildkirsch-Charakter (man sieht hieran, wie verdünnt der Stoff für Aromazwecke verwendet werden muß!). Technik: Als Lösungsmittel; zur Herstellung von Farbstoffen. Vielseite Abrikozenpitten bevatten amygdaline. Deze stof werd in 1830 door twee Franse scheikundige geïsoleerd. Ruim 60 jaar later werd het in Duitsland uitgeprobeerd als een mogelijk antikanker middel, maar dat onderzoek werd gestopt omdat amygdaline ineffectief was en bovendien veel te giftig. In de aanwezigheid van enzymen wordt het omgezet in glucose, benzaldehyde en blauwzuur (waterstof cyanide). Iedere lezer van detectivestories weet wat blauwzuur doet. Maar dat was niet het einde van het verhaal. In het begin van de 50er jaren begonnen Ernst T. Krebs Sr. en Ernst Krebs Jr. een “veredelde” vorm van amygdaline te gebruiken voor de behandeling van kankerpatiënten. Deze vorm noemden zij “Laetrile”. Over het hoe en waarom ze tot deze ontdekking kwamen vertelden zij verschillende verhalen. De waarheid zal wel niet meer te achterhalen zijn, evenals de datum van ontdekking. Volgens de theorie bevatten kankercellen veel enzymen die amygdaline omzetten in kankerceldodend cyanide. Gezonde cellen, echter, bevatten juist een enzym dat cyanide onschadelijk maakt. Hoe mensen ooit door blauwzuur vergiftigd zijn geraakt zal voor hen die dit verhaal geloven wel een groot raadsel zijn. De “ontdekking” van Laetrile volgde kort op die van een aantal andere vitaminen. Wat was er mooier dan Laetrile ook als vitamine te bestempelen: vitamine B17. Om vervolgens te beweren dat kanker een tekort aan vitamine B17 is. De Food and Drug Administration (FDA) trapte daar niet in en Laetrile werd niet als een geneesmiddel toegelaten. Denkt u overigens niet dat er een vaste formule voor Laetrile bestaat. Toen senator Edward Kennedy in 1977 te horen kreeg dat de Laetrile aanhangers zouden instemmen met een onderzoek bleek het dat zij het niet eens konden worden over een formule voor Laetrile. Het onderzoek ging niet door. Ondanks al de verschillende meningen over de Laetrile formule worden “Laetrile” en “amygdaline” tegenwoordig als synoniemen gebruikt, zowel door voor- als tegenstanders. In juli 1980 begon de prominente Mayo Clinic in Minnesota aan een nieuw onderzoek. Ook hier bleek onenigheid over wat de juiste formule voor Leatrile zou moeten zijn. De onderzoeksgroep bestond uit kankerpatiënten waarvoor geen andere behandeling effectief was gebleken of voor wie geen behandeling bekend was. Een deel werd niet behandeld en een deel kreeg Laetrile. Het enige verschil in de uitkomst na 4,8 maanden was dat de patiënten die met Laetrile behandeld waren flink wat cyanide in hun bloed bleken te hebben, soms met bijna dodelijke hoeveelheden.1 In de literatuur kan men een aantal gevallen van cyanide vergiftiging door het gebruik van “Laetrile” vinden, inclusief dodelijke. 1. Moertel CG, Fleming TR, et al. A clinical trial of amygdalin (Laetrile) in the treatment of human cancer. N. Engl. J. Med. 1982; 306:201–6. 2. Unproven methods of Cancer Management: Laetrile. CA-A Cancer Journal for Clinicians. 1991; 41:187–92. www.quackwatch.org Bèta-glucaan,polysacchariden in paddestoelen zie ook fructanen 25 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Bètaglucanen zijn complexe vezels (polysacchariden) uit de celwand van haver, gerst en vele medicinale paddestoelen, zoals maitake en shiitake. Het zijn immuunstimulerende polysacchariden gebonden aan een proteine. Er bestaan veel verschillende soorten bètaglucanen. Zo hebben bètaglucanen uit paddestoelen en gisten (o.a. lentinan uit shiitake) vooral een immuunmodulerend effect. Tot deze groep behoren onder meer een aantal uit (met name) de kankertherapie bekende verbindingen zoals lentinan (uit shiitake), PSK (Polysaccharide-K), PSP (Polysaccharide-Peptide) en AHCC (Active Hexose Correlated Compound). Bètaglucanen uit paddestoelen en gisten zijn momenteel de meest veelbelovende klasse van immuunstimulerende stoffen. Bètaglucanen uit granen (met name haver) hebben geen immuunmodulerend effect en worden vooral ingezet bij cardiovasculaire aandoeningen. Bètaglucanen zijn intensief onderzocht in de laatste 30 jaren. Het meeste onderzoek heeft plaatsgevonden in relatie tot kanker en het immuunsysteem. In bètaglucanen zijn glucosemoleculen met elkaar verbonden via zogenaamde bètaverbindingen. De glucose-eenheden kunnen op verschillende manieren met elkaar verbonden zijn. Zo kan het eerste koolstofatoom van een glucosemolecule met het derde koolstofatoom van de volgende verbonden zijn, dit is de bèta-1,3verbinding. Maar ook bèta-1,4-, bèta-1,6, bèta-2,3- en bèta-3,6- verbindingen kunnen voorkomen. In bèta-1,3/1,6-glucaan is er een basisketen met bèta-1,3 verbindingen, waarbij de zijketens via bèta-1,6 verbindingen worden gevormd. Lentinan uit Shiitake bestaat volledig uit bèta-1,3/1,6-glucanen. Voor immuunstimulatie is het belangrijk dat de bètaglucaanketens veel 1,3-1,6 verbindingen bevatten. Andere verbindingen, zoals 2,3 en 3,6 zijn dan ineffectief en dragen alleen bij aan het vezelgehalte. Om goed werkzaam te kunnen zijn dient het bèta-1,3/1,6-glucaan molecule bovendien gezuiverd te zijn van vetten, eiwitten, mannanen en andere contaminanten. Wanneer de zuiverheidsgraad beneden de 90% daalt is het bèta1,3/1,6-glucaan teveel bedekt door de contaminaten om nog succesvol te kunnen "aandokken" aan de receptoren. Dat vermindert niet alleen een gezonde immuunrespons, maar deze contaminanten kunnen bij gevoelige personen mogelijk ook een allergische reactie teweegbrengen. Veel bètaglucaanproducten op de markt zijn onvoldoende opgezuiverd en bevatten slechts sporen bètaglucanen. Bètaglucaan is zuurresistent, dus het passeert de maag vrijwel ongeschonden. In het darmkanaal worden de grote bètaglucaan-molculen opgenomen door macrofagen in de darmwand, waarna ze geactiveerd worden en terugreizen naar de lymfeknopen en het beenmerg. In het beenmerg worden de betaglucanen in kleinere glucaanfragmenten afgebroken die daar binden met specifieke receptoren op immuuncellen (neutrofielen en eosinifielen) in het beenmerg, welke vervolgens worden geactiveerd. Bètaglucanen zijn relatief grote moleculen, maar met name Lentinan uit shiitake is erg groot, waardoor de orale biobeschikbaarheid wordt beperkt. Om deze reden wordt lentinan vaak intraveneus toegediend. Niettemin worden na orale inname zowel grote als kleine fragmenten van bètaglucanen aangetroffen in het bloed, wat betekent dat er toch absorptie plaatsvindt in het maagdarmkanaal. Immuunstimulatie: Het belangrijkste effect van bèta-1,3/1,6-glucaan kan worden beschreven als niet-specifieke immuunversterking. Met name de macrofagen en neutrofielen worden gestimuleerd, cellen die tot de eerstelijns verdediging van het immuunsysteem behoren. Zij kunnen bacteriën, virussen en andere pathogenen via fagocytose onschadelijk maken. Daarnaast produceren ze belangrijke cytokines, zoals IL-1 (Interleukine1), IL-6 en TNF-alfa welke aan de basis staan van een kettingreactie die ook het humorale immuunsysteem in gang kan zetten. Maar ook interferon-gamma dat voor de afweer tegen virussen belangrijk is. Alle belangrijke functies van macrofagen worden verbeterd door bèta-1,3/1,6glucanen. Studies waarbij eenmalig een dosis werd toegediend, wijzen uit dat na 72 uur het effect op de macrofaagfunctie maximaal is. Neutrofiele granulocyten zijn erg belangrijke cellen in het immuunsysteem. Evenals macrofagen bevatten zij specifieke receptoren (CR3-receptoren) voor het bètaglucaan macromolecuul. Binding aan deze receptoren verbetert het vernietigend vermogen van deze neutrofielen en verbetert migratie of chemotaxis naar de plaats van de infectie of ontsteking. 26 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Neutrofielen worden naar de plaats van de infectie geleid door speciale eiwitten in het bloed (chemokines) en zijn één van de eerste immuuncellen die reageren op een infectie of verwonding. Het voorbehandelen van de neutrofielen met bètaglucanen verbetert hun vermogen om zich met behulp van deze chemokines snel naar de plaats te begeven waar de bedreiging zich voordoet. Er zijn aanwijzingen dat betaglucanen een hoofdzakelijk door de humorale afweer gedomineerd immuunsysteem (gestuurd door Th2-helpercellen) weer in evenwicht brengt door een verschuiving in de richting van een meer door Th1-helpercellen gestuurde, vooral cellulaire immuunrespons, wat de weerstand tegen bacteriële en parasitaire infecties vergroot. Indicaties Bètaglucaan kan effectief worden ingezet bij alle indicaties waarbij immuunmodulatie nodig is, zoals onder andere post-operatief ter preventie van infecties. Bij ouderen kan de functie van het immuunsysteem ook afnemen. Contra-indicaties Er zijn geen contra-indicaties bekend van bèta-1,3/1,6-glucaan. Bijwerkingen Er zijn geen negatieve bijwerkingen bekend van bèta-1,3/1,6-glucaan. Interacties Er is nog te weinig onderzoek gedaan naar interacties in relatie tot betaglucaan. Dosering In veel studies worden tamelijk hoge doseringen bètaglucaan gebruikt, tot zelfs 3000 mg per dag. Echter met doseringen van 100 à 200 mg per dag zijn ook goede resultaten te verwachten. Om de absorptie van bètaglucaan te bevorderen wordt aangeraden het op een lege maag in te nemen, tenminste 30 minuten voor de maaltijd. Blauwzuur (- glycosiden) Blauwzuur (afgekort HCN), ook wel aangeduid met de benamingen waterstofcycanine of cyaanwaterstof, is een uiterst giftige stof. Blauwzuur komt zowel vrij als gebonden aan glycosiden in natuurlijke grondstoffen voor, in het bijzonder in lijnzaadproducten, tapiocameel en bepaalde bonensoorten. De aard van blauwzuur, het ontstaan en het voorkomen De stof heeft een kookpunt van 24,6 graden Celsius. Onder het kookpunt is het een kleurloze, zeer vluchtige vloeistof, dat goed oplost in water en een bittere amandelgeur heeft. Boven het kookpunt komt het als kleurloos, zeer brandbaar en explosief gas met een bittere amandelgeur voor. In verschillende plantensoorten komen van nature cyaan-/ blauwzuurhoudende glycosiden (suikerachtige verbindingen) voor. Deze verbindingen kunnen, na beschadiging van de plantencellen, het giftige blauwzuur afsplitsen. Enkele voorbeelden van planten met blauwzuurhoudende glycosiden zijn: - Taxus; bevat het zeer giftige glycoside taxatine (vooral in de bessen)Lijnzaad (vlas); bevat veel linamarine - Klavers (met name rode klaver); - Grasachtigen (zoals vingergras en hanepoot); - Blauwzuurhoudende glycosiden komen ook rijkelijk voor in Phaseolusbonen, sorghum, appelpitten, druivenpitten en amandelpitten. Blauwzuur wordt toegepast in ontsmettingsmiddelen, pesticiden (tegen knaagdieren en insecten) en bij de productie van plastic en kunstvezels. De stof wordt ongewild gevormd in hoogovens en bij de verbranding van polyurethaan-schuim. De chemische reactie waaruit blauwzuur ontstaat ziet er als volgt uit:Kaliumcyanide + water = blauwzuur + kaliumhydroxide De overdracht van blauwzuur Het giftige blauwzuur komt na blootstelling en opname vrij snel in de bloedbaan terecht, waarna het in de lever wordt ontgiftigd. De afbraakproducten die bij 27 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi deze ontgiftiging ontstaan hebben een schadelijke werking op de schildklier. Als de lever de ontgiftiging niet meer aankan treedt vergiftiging op. Potentieel gevaar en negatieve effecten Bij 35 ppm (parts per million = delen per miljoen) is blauwzuur licht irriterend voor de bovenste luchtwegen en de slijmvliezen. Bij concentraties van 100 ppm raakt men bewusteloos, treden er krampen op en ruikt de adem sterk naar bittere amandelen. Binnen een half uur kan de patiënt aan de vergiftiging overlijden. Bij een concentratie van 300 ppm is blauwzuur onmiddellijk dodelijk. De giftigheid van blauwzuur berust op de aanwezigheid van het cyanideradicaal, dat als een krachtige enzymremmer fungeert en de ademhaling blokkeert. Cyanideradicaal zet zich af op de ijzerdeeltjes van de rode bloedlichaampjes (hemoglobine) in het bloed. Hierdoor kan het bloed geen zuurstof meer afgeven aan deze rode bloedlichaampjes en krijgen de organen te kampen met een zuurstof tekort. Klinische verschijnselen die kunnen optreden bij een blauwzuurvergiftiging zijn: hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, braken, smaak van bittere amandelen, snelle ademhaling, benauwdheid, angst, bewusteloosheid, coma en ten slotte de dood. Blauwzuur is níet kankerverwekkend. Beta-caroteen,Carotenoïden Zie Carotenoiden Beta-caroteen in planten : Purslane was by far the best source of beta-carotene in Dukes database, at 4,700 ppms, followed by sorrel at 1,100, jujube at 700, barley grass, carrot, jujube, nasturtium, spinach and water spinach at 700 ppm, gotu kola, pokeweed, roselle, and watercress at 600, bell peppers, chives, chrysanthemum, jute, mustard greens, pigweed, swamp cabbage and sweet potatoes at 500 ppm, on a rounded dry weight basis. Leung and Foster (1995) report 6,300 ppms (0.63%) carotene in the roots of comfrey. I fear this value has to be discounted. Otherwise the relatively colorless root would be higher than anything else in my database for carotene. A recent paper Deli, Matus, Toth (1996) showed that paprika pepper (Capsicum annuum) can contain almost 10,000 ppms total carotenoids when fully ripe and dry. This new paper moved paprika up to third in my database for beta-carotene at 885 ppms. Deli, J., Matus, Z., and Toth, G. 1996. Carotenoid composition in the fruits of Capsicum annuum ca Szantesi Kosszarvu during ripening. J. Agric. Food Chem. 44(3): 711-716. Bitters / Bitterstoffen, aperitivum Zie ook Iridoïden, iridoïdglycosiden Natural Sources: Artichoke leaves, flowers and seeds, Belgian endive, blessed thistle leaves and flowers, burdock root, chicory leaf and root, wild lettuce, milk thistle seeds and leaves, dandelion greens and flowers, other bitter Asteraceae plants, gentian root, Turkish rhubarb root, and many other bitter herbs traditionally used in bitter tonics. Forms: Standardized extracts in capsules and tablets, liquid tonics, dry herb blends, and tinctures. Therapeutic Uses: - Addiction - Alcoholism - Anorexia - Anti-inflammatory Antioxidant Appetite Loss Bile Deficiency Cellular Regeneration 28 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi - Cholesterol Reduction Cirrhosis Cleansing Colds and Flu Detoxifying Digestive Disorders Dyspepsia Eyesight Disorders Fatty Liver Deposits Fever Gallstones Gastrointestinal Disorders Headaches Hepatitis - High Cholesterol - Hormone Imbalances - Immune System - Infections - Jaundice - Liver Health Maintenance - Poisoning - Scars (externally) - Skin Disorders (Externally and Internally) - Spasms - Tonic - Toxin Exposure Overview: Herbs traditionally used as 'bitters' act to cleanse and rejuvenate the liver and stimulate bile flow for flushing the gallbladder and liver. All longstanding traditional schools of medicine, such as those from Europe, China and India, recognize the importance of regularly using a bitter tonic. When 'bitters' are tasted in the mouth, they stimulate the body to secrete saliva and convert cholesterol into bile. Studies confirm that bitters increase gastric juice and bile acid secretions by increasing the flow of saliva through stimulation of specific receptors on the mucous membrane lining of the mouth. Bitters also increase bile solubility and this aids digestion tremendously and reduces the likelihood of gallstone fo rmation. Because bile breaks down fats, the more bitters in the diet, the more cholesterol is converted into bile and the faster fat digestion works, cutting cholesterol naturally. Bitters also stimulate appetite while at the same time cleansing the body of poisons and toxins and relieving a condition known as fatty liver congestion, associated with poor eyesight, hormone imbalances, skin problems and many other diseases. Clinical trials done on artichoke leaf juice and extract for lowering cholesterol have shown dramatic results within only 612 weeks. Several conventional cholesterol-lowering drugs are based on bile acid metabolism. Supporting the liver with bitter herbs is also considered essential in Traditional Chinese Medicine for normalizing hormone levels; the liver filters excess estrogen from the blood so it is very important that the liver is not clogged with fatty deposits and impaired in this vital function. The most highly researched 'bitter herb' for treating severe liver conditions is milk thistle, Silybum marianum. Many Europeans still use bitters before or after eating. Our ancestors well knew the importance of regularly using 'bitters' to strengthen and tone the body, but most North Americans no longer do this. Chemistry: Bitter compounds from the plant family, Asteraceae, are often sesquiterpene lactones. The primary active ingredient of blessed thistle is a bitter tasting sesquiterpene lactone called cnicin. The bitter principles in artichoke, burdock and milk thistle are flavonolignans. Other bitter compounds include bitter-tasting flavonoid glycosides such as those from bitter orange peels including neohesperidin and naringin. Suggested Amount: Bitter tonics such as Swedish Bitters are recommended with the daily dosage of one to two teaspoons daily when using alcoholic extracts or four to five teaspoons daily for water extracts. Even just a teaspoon of 'bitters' daily can immediately improve the health of many individuals whose diet, high in animal products and sugar, is far too acidified and whose systems are clogged with bad fats. It is recommended not to use alcoholic bitters daily as this has been known to lead to alcoholism – aqueous extracts are much safer for this purpose. Alcoholic extracts are, however, useful for short-term use and for disinfecting skin sores and wounds externally. Swedish Bitters is reputedly effective for preventing scars and even reversing scars, however, there is no clinical evidence to substantiate this. Standardized milk thistle seed extract products are recommended with a dosage of 400-500mg daily for 6 to 8 weeks 29 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi followed by a reduction to 200-300mg daily. Long-term therapy with the higher dosages may be required in serious or chronic cases. Crushed milk thistle seed, rarely used today, is generally taken as an herbal tea three to four times per day. As an aromatic bitter, a cup of the unsweetened tea is drunk half-an-hour before meals. German authorities recommend using 3-5g of the crushed seed per cup of tea (1 teaspoon of milk thistle seed weighs approximately 3.5 grams). It is recommended that boiling water be poured over the powdered seeds, or alternatively that cold water is added to the seed material and brought to the boil and after 20-30 minutes strained. See other individual herbs for specific dosages. Drug Interactions: Bitters may lower blood glucose levels in diabetics and interfere with existing hypo- or hyperglycemia therapy, therefore careful monitoring of blood glucose levels is required in these cases. Hypoglycemic drugs include: insulin, Glucophage(R) metformin, DiaBeta(R) Glynase(R) glyburide, Glucotrol(R) glipizide). Contraindications: Bitters may lower blood glucose levels in diabetics and interfere with existing hypo- or hyperglycemia therapy, therefore careful monitoring of blood glucose levels is required in these cases. Milk thistle as a source of bitters is considered safe for use during pregnancy and has a long history of use by nursing mothers. Side Effects: Many bitter tonics contain herbs with laxative action and may produce a mild laxative action when taken in recommended dosages. Depending upon the herb being used and the dosage being taken, bitters can also produce a strong laxative action when taken excessively. No side effects have been reported during clinical trials with standardized milk thistle extracts. Milk thistle products may produce a mild laxative effect in some people due to stimulating effects on bile secretion. Use of milk thistle extract may also lower blood glucose levels. References: - Ferenci P, Dragosics B, Dittrich H, Frank H, Benda L, Lochs H, Meryn S, Base W, Schneider B. 1989. Randomized controlled trial of silymarin treatment in patients with cirrhosis of the liver. J Hepatol. 1989 Jul; 9(1): 105-13. - Gebhardt R. 2001. Anticholestatic activity of flavonoids from artichoke (Cynara scolymus L.) and of their metabolites. Med Sci Monit 2001 May; 7 Suppl 1: 316-20. - Kondo Y, Takano F, Hojo H. 1994. Suppression of chemically and immunologically induced hepatic injuries by gentiopicroside in mice. Planta Med 1994 Oct; 60(5): 414-6. - Pittler MH, Thompson CO, Ernst E. 2002. Artichoke leaf extract for treating hypercholesterolaemia. Cochrane Database Syst Rev 2002; (3): CD003335. - Zhou L, Hao R, Jiang L. 1999. [Clinical study on retarding aging effect of tongbu recipe to traditional Chinese medicine]. [Article in Chinese]. Zhongguo Zhong Xi Yi Jie He Za Zhi 1999 Apr; 19(4): 218-20. References: 1. Stitch etal. Occurrence of lignans, enterolactone and enterodiol in man and animal species. Nature. 1980; 287: 238. 2. Duke J; Handbook of Biologically Active Phytochemicals and their Activities. Boca Raton, FL: CRC Press; 1991: 32. 3. Rodriguez etal. Biological activities of sesquiterpene lactones. Phytochemistry. 1976; 15: 1573-1580. 4. Bradley PRe; British Herbal Compendium. Volume 1, A handbook of scientific information on widely used plant drugs. Holy Thistle. Bournemouth, Dorset: British Herbal Medicine Association; 1992. 5. Hardman eae; Goodman and Gilmans "The Pharmacological Basis of Therapeutics. 9th ed. McGraw-Hill Health Professions Division; 1996. 30 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi 6. Weiss RF; Herbal Medicine. Translated from the 6th German edition of Lehrbuch der Phytotherapie by A.R. Meuss, FIL, MITI. Beaconsfield, Bucks, England: Beaconsfield Publishers, Ltd.; 1988. 7. Schneider G, Lachner I. A contribution to analytics and pharmacology of cnicin. Planta Medica. 1987; 53: 247. 8. European Scientific Cooperative on Phytotherapy; Wormwood, Dandelion, Gentian. Execter, U.K.: ESCOP Secretariat Argyle House; 1997. 9. Facino ea. Free radical scavenging action and anti-enzyme activities of procyanidines from Vitis vinifera. Arzneim-Foprusch. Drug Res. 1994; 44: 592601. 10. Vanhaelen-Fastre R, Vanhaelen M. Antibiotic and cytotoxic activity of cnicin and of its hydrolysis products. Chemical structure - biological activity relationship. Planta Medica. 1976; 29: 179-189. Bitter Herbs Once Popular: Cultivated lettuce has been bred to remove the bitterness so unless individuals eat bitter greens or use bitter herbs, most do not receive the benefits of 'bitters'. Many modern drugs today are based on traditional herbs that had strong bitter properties to complement the active ingredients. For example, the first person to organize a clinical trial of willow bark (containing salicylate or 'natural aspirin'), Reverend Edward Stone of Oxfordshire, was surprised by the bitter taste, which reminded him of cinchona bark (containing quinine), then being used to treat malaria. Blessed Thistle as a Bitter Herb (Cnicus benedictus L.) The primary active ingredient of blessed thistle is a bitter tasting compound called cnicin, a sesquiterpene lactone. The seed contains several lignans that are phytoestrogen precursors for the key mammalian lignans: enterolactone and enterodiol, which are present in humans and animals1. Cnicin aids digestion and has considerable antitumor, cytotoxic, antimicrobial and phytotoxic activity2,3. Mechanism of action 1) Choleretic and hypolipidemic action: Through its bitter properties, blessed thistle increases the flow of gastric juices relieving dyspepsia, indigestion and headaches associated with liver congestion4. British and German Pharmacopoeias recognize that 'bitters', including blessed thistle, stimulate bile flow and cleanse the liver. Bitter compounds and commercial anticholesterolemic drugs such as cholestyramine and colestipol promote bile acid excretion and conversion of cholesterol to bile acids5. In Europe "bitter vegetable drugs" are considered medicinal agents and used to stimulate appetite, aid digestion, and promote health6. Studies confirm that bitters increase gastric juice and bile acid secretions by increasing the flow of saliva through stimulation of specific receptors on the mucous membrane lining of the mouth7. 2) Tonifying: Traditionally in most countries, including England, Germany, Russia, China, India and Africa, bitters are used to strengthen and tonify the body8. Certain bitter compounds found in the leaves, stems and barks of many plants such as the oligomeric proanthocyanidins concentrated in pine bark and grape seed, have been shown to improve blood circulation by binding to the membranes of blood vessels and capillaries, repairing collagen and elastin and preventing their degradation by enzymes and free radicals, thereby strengthening the vascular system9. 3) Antibiotic activity: Blessed thistle extracts have anti-bacterial activity. Research on blessed thistle herb has demonstrated antibiotic properties for: 1) cnicin10, 2) the essential oil which includes n-paraffin (C-9 - C-13), aromatic aldehydes (cinnamaldehyde, benzaldehyde, cuminaldehyde) and monoterpenes (citronellol, fenchone, p-cymene and others), and 3) the polyacetylenes contained in the herb. The essential oil has bacteriostatic action against Staphylococcus aureus, S. faecalis, but not E. coli. Traditional Use of Bitters: Supporting the liver with bitter herbs is considered essential in Traditional Chinese Medicine for normalizing hormone levels; the liver filters excess 31 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi estrogen from the blood so it is very important that the liver is not clogged with fatty deposits and impaired in this vital function. The most highly researched 'bitter herb' for treating severe liver conditions is milk thistle, Silybum marianum. The young leaves of this plant, with the spines removed, are edible and can be eaten as a vegetable. Like all of the other plants mentioned above, milk thistle is closely related to lettuce and is part of the plant family Compositae which contains many safe food-type herbs for stimulating bile flow and cleansing the liver. Traditionally, a tea made from the whole plant was used to improve appetite, allay indigestion and restore liver function. Milk thistle seed extract is widely recognized throughout Europe by medical doctors for it's ability to save a person's life from death cap mushroom poisoning. Medical researchers explain it this way: milk thistle seed extract stimulates the liver to produce the proteins and enzymes it is supposed to produce in order to detoxify the blood (of alcohol or any other poison). The active ingredients, called silymarin flavonoids, are concentrated in the seeds and include silybin and silychristin - which are also found in minor amounts in the leaves and stems. In fact, standardized milk thistle seed extract products, like Flora's Sil-Mar, are available at every poison control center of Europe. Milk thistle seed extract products used to be available at pharmacies across North America, that is, until the advent of modern medicine and it's accompanying irrational bias against herbal medicines prevented them from helping many people. Milk thistle seed extract is listed in the German Pharmacopeia and is used for treating: fatty liver, enlarged liver, to help reverse the symptoms of liver cirrhosis, including alcohol induced, to speed the recovery from hepatitis B and C and reverse the nausea and other symptoms of liver congestion and jaundice, often within only 5 to 8 days with 430 mg/day of standardized extracts containing 70-80% silymarin. If liver function is impaired and estrogen levels rise abnormally high, this can pose a real health risk. In fact, it is not uncommon for alcoholic men to begin developing breasts and losing body hair because alcohol is "estrogenic" and damages the liver so that it no longer is able to filter excess estradiol from the blood. Synthetic estrogens from plastics and pesticides in our environment can also tax the liver and skew hormone levels, as can many animal products with residual growth hormones. Many cancers are estrogen-related or fed by estrogen, so it is a good idea to support proper liver health. The condition commonly referred to as Estrogen Dominance is marked by high blood levels of estradiol which skew the body's normal estrogen to progesterone ratio. Estrogen Dominance is associated with many hormone-related diseases of both men and women including breast, ovarian, uterine, prostate, and testicular cancers, menopausal problems, osteoporosis, mastalgia, PMS and eczema, to name only a few (Lee 1993; Lee 1991; Lee 1990; Lee 1990b). The current diet, high in 'bad fats' (Erasmus 1993) and sources of 'xenoestrogens' (synthetic estrogen mimickers from plastics, pesticides and certain pharmaceutical drugs) (Raloff 1993) tend to elevate estrogen levels, causing havoc within the body. So regular use of safe food-type bitter herbs in the diet can help to prevent this process. Clinical Research on Bitter Herbs: Gebhardt R. 2001. Anticholestatic activity of flavonoids from artichoke (Cynara scolymus L.) and of their metabolites. Med Sci Monit 2001 May; 7 Suppl 1: 31620. It is well known that water-soluble extracts of artichoke (Cynara scolymus L.) leaves exert choleresis. When studying this effect in vitro using primary cultured rat hepatocytes and cholephilic fluorescent compounds, it was noticed that the artichoke leaf extracts not only stimulated biliary secretion, but that they also reestablished it when secretion was inhibited by addition of taurolithocholate to the culture medium. Furthermore, taurolithocholate-induced bizarre bile canalicular membrane distortions detectable by electron microscopy could be prevented by artichoke leaf extracts in a dose-dependent manner when added simultaneously with the bile acid. These effects were exerted by the flavonol luteolin and, to a lesser extent, by luteolin-7-O-glucoside, while chlorogenic acid and 1.5-dicaffeoyl quinic acid were almost ineffective. Surprisingly, metabolites produced by the cultured hepatocytes were able to 32 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi stimulate biliary secretion substantially as well as prevent canalicular membrane deformation. These results demonstrate that artichoke leaf extracts exert a potent anticholestatic action at least in the case of taurolithocholateinduced cholestasis. Flavonoids and their metabolites may contribute significantly to this effect. Pittler MH, Thompson CO, Ernst E. 2002. Artichoke leaf extract for treating hypercholesterolaemia. Cochrane Database Syst Rev 2002; (3): CD003335. BACKGROUND: Hypercholesterolaemia is directly associated with an increased risk for coronary heart disease and other sequelae of atherosclerosis. Artichoke leaf extract (ALE), which is available as an over-the-counter remedy, has been implicated in lowering cholesterol levels. Whether ALE is truly efficacious for this indication, however, is still a matter of debate. OBJECTIVES: To assess the evidence of ALE versus placebo or reference medication for treating hypercholesterolaemia defined as mean total cholesterol levels of at least 5.17 mmol/L (200 mg /dL). SEARCH STRATEGY: We searched MEDLINE, Embase, Amed, Cinahl, CISCOM and the Cochrane Controlled Trial Register. All databases were searched from their respective inception until June 2001. Reference lists of articles were also searched for relevant material. Manufacturers of preparations containing artichoke extract and experts on the subject were contacted and asked to contribute published and unpublished material. SELECTION CRITERIA: Randomized controlled trials of ALE mono-preparations compared with placebo or reference medication for patients with hypercholesterolaemia were included. Trials assessing ALE as one of several active components in a combination preparation or as a part of a combination treatment were excluded. DATA COLLECTION AND ANALYSIS: Data were extracted systematically and methodological quality was evaluated using a standard scoring system. The screening of studies, selection, data extraction and the assessment of methodological quality were performed independently by two reviewers. Disagreements in the evaluation of individual trials were resolved through discussion. MAIN RESULTS: Two randomised trials including 167 participants met all inclusion criteria. In one trial ALE reduced total cholesterol levels from 7.74 mmol/l to 6.31 mmol/l after 42 +/- 3 days of treatment whereas the placebo reduced cholesterol from 7.69 mmol/l to 7.03 mmol/l (p=0.00001). Another trial did state that ALE significantly (p 95% steroidal saponins reduced the total plasma cholesterol of rats by 18-22% without effecting plasma triglycerides. Both fenugreek and Dioscorea spp. yield diosgenin. Studies in Hypocholesterolaemic effects # Reduction of plasma cholesterol levels with Dioscorea # Stimulation of biliary cholesterol output with diosgenin # Treatment of atherosclerosis with saponins of Dioscorea # Treatment of hypercholesterolaemia with diosgenin Diosgenine, een anabole werking of niet? Plantensteroid diosgenin schakelt anabole signaalroute aan (Life Sci. 2007 May 24;) Diosgenin was ooit een grondstof voor de steroid-industrie, die van het plantensteroid DHEA maakte. Langzaam beginnen onderzoekers echter te beseffen dat diosgenin zelf ook een actieve stof is, al tasten ze nog in het duister hoe dat mogelijk is. Diosgenin remt kankercellen en overijverige immuuncellen. Een artikel geschreven door Koreaanse onderzoekers, die op kosten van de overheid uitzochten of diosgenin ook huidcellen remt die ongewoon veel pigment aanmaken. Hyperpigmentation, heet dat. Het verschijnsel duikt bijvoorbeeld op bij eczeem en andere vormen van huidirritatie. Om een lang verhaal kort te maken: toen de Koreanen diosgenin toevoegden aan pigmentproducerende huidcellen in een reageerbuis zagen ze dat het steroid de cellen afremde. De Koreanen ontdekten bovendien hoe: diosgenin activeert de phosphatidylinositol-3-kinase (PI3K) pathway. Anabole factoren als anabole steroiden, insuline en IGF-1 schakelen die pathway ook aan. 52 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Huidcellen zijn geen spieren. De darmcellen waarmee Wageningse onderzoekers onlangs interessante effecten van het [overigens behoorlijk giftige] plantaardige steroid a-chaconine aantoonden waren ook geen spieren. Maar al met al wordt het toch steeds waarschijnlijker dat er in de natuur plantaardige steroiden voorkomen die interessant voor sporters zijn. Dopamine,informatiemolecule in hersenen Zie neurotransmitter of 2-amino-3-(3,4-dihydroxyfenyl)propaanzuur is een verbinding die fungeert als neurotransmitter (en soms als hormoon) op verschillende plaatsen in het lichaam. Dopamine ontstaat door decarboxylatie uit Dopa, dat in levende organismen wordt gevormd door oxidatie van het aminozuur tyrosine. Het komt in het menselijk en dierlijk organisme ook voor als een precursor van de hormonen adrenaline en noradrenaline, dat daaruit door hydroxylering kan ontstaan. Het speelt een grote rol bij het ervaren van genot, blijdschap en welzijn. In de hersenen zijn zenuwbanen aanwezig die gevoelig zijn voor deze transmitter zoals de voorhoofdskwab en de basale ganglia. Mensen met de ziekte van Parkinson hebben waarschijnlijk een tekort aan dopamine. Omdat dopamine niet rechtstreeks door de hersenen opgenomen kan worden, wordt als medicijn L-Dopa gebruikt. Daaruit kan het lichaam zelf dan meer dopamine maken. E Echinacein in Rode zonnehoed Zie alkylamides of alkymides Echinacein is an isobutylamide (= alkylamide) echinacein, is responsible for the familiar tongue "tingle" of high-quality, fresh echinacea root or its extract. Echinacein inhibits growth of bacteria and fungus, stimulates the system that helps kill bacteria and viruses and has a local anesthetic effect. Echinacein, is a proven saliva producer. Take a dropperful of tincture in juice. If you have access to the fresh plant, you can also chew the root. In addition to stimulating salivation,echinacea tends to numb the mouth, but this effect is temporary and harmless. Insecticide werking? Alle inhoudsstoffen van Echinacea spp. (echinacea)zijn - Caffeic acid derivatives: Echinacoside is found in the roots of E. angustifolia and E. pallida but not E. purpurea. Other derivatives include cichoric and chlorogenic acids and cynarin. These constituents may play roles in stimulating phagocytosis. - Polysaccharides: Inulin and other high molecular weight polysaccharides such as heteroxylan, arabinogalactan, and fucogalactoxyloglucans stimulate macrophages and they possess anti-inflammatory activity. - Alkylamides: Echinacein and several isobutylamides are responsible for the local anesthetic effect and some of the anti-inflammatory activity of echinacea. - Essential oil components: These include humulene, echinolone, vanillin, germacrene and borneol. Several have insecticidal activities. - Other constituent groups include polyacetylenes, flavo-noids and glycoproteins, whose biological effects, if any, are presently unknown. Estragol 53 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi De aromastoffen estragol, methyleugenol en safrol komen van nature voor in basilicum, anijs, venkel, nootmuskaat, foelie, dragon en kaneel. Bij dieren blijken deze stoffen schadelijk te zijn. Hoewel onvoldoende bekend is over de risico’s voor de mens, zijn er sterke aanwijzingen voor een schadelijk effect. Inmiddels is het gebruik van estragol en methyleugenol als zuivere stof (aroma) in voedingsmiddelen verboden. Safrol was al verboden als aromastof. Estragol, methyleugenol en safrol mogen dus alleen nog in de vorm van kruiden voorkomen in levensmiddelen. Veilige hoeveelheden zijn voor estragol, methyleugenol en safrol niet aan te geven. Het is wel zo dat bij lage hoeveelheden het grootste deel op veilige wijze wordt afgebroken, terwijl bij hogere hoeveelheden de onveilige afbraakmethode de overhand krijgt. Normaal keukenkruidengebruik van de genoemde kruiden en matig gebruik van producten als pesto en anijsalcoholica kan naar alle waarschijnlijkheid geen kwaad. Alleen dragon levert al in gebruikelijke hoeveelheden vrij veel estragol en methyleugenol. Liefhebbers van pesto en anijsdrankjes en mensen die venkelen anijsthee gebruiken om bepaalde klachten te verlichten, kunnen relatief veel estragol en methyleugenol binnenkrijgen. Vanwege het safrolgehalte èn de acute schadelijkheid is het belangrijk af te zien van het gebruik van sassafras en dong quai als kruidenmiddel en in de vorm van etherische olie. Richtlijnen: gebruik producten als pesto, anijsdrankjes, dragon, venkelthee en kaneelthee met mate wissel verschillende soorten pesto af: er zijn ook soorten waarin niet zoveel basilicum zit wissel vis in gekruide saus of olie af met verse vis of vis in olie of water drink niet te vaak venkel- en anijsthee, ook niet als middel bij bijvoorbeeld darmkrampen of ter bevordering van de productie van moedermelk (venkelthee heeft hierop overigens ook geen effect). Geef baby’s helemaal geen venkelthee. gebruik geen kruidenpreparaten of etherische olie met sassafras of dong quai. gebruik geen anijsolie en venkelolie. Overigens zijn er geen aanwijzingen dat bovengenoemde stoffen schadelijk zijn voor het ongeboren kind. Het is dan ook helemaal niet nodig om je zorgen te maken mocht je in de zwangerschap deze kruiden gebruikt hebben. - Nota Omdat ze kankerverwekkend zijn mag de levensmiddelenindustrie ze niet meer gebruiken als geur- en smaakstof. Maar verbindingen als safrol, estragol en methyleugenol zitten ook in kruiden. Daar kunnen ze geen kwaad, ontdekte een Wageningse promovenda. Andere componenten blokkeren de kankerverwekkende eigenschappen van de smaakmakers. De verbindingen die ir. Suzanne Jeurissen onderzocht heten alkenylbenzenen. ‘De drie alkenylbenzenen die ik onderzocht vind je bijvoorbeeld in basilicum, anijs en nootmuskaat’, zegt de aio. ‘Het zijn niet zulke complexe verbindingen. Je kunt ze dus ook synthetiseren. Die synthetische versies vond je tot voor kort in voedingsmiddelen.’ Methyleugenol zat wel eens in kauwgum, safrol in cola’s. Nu is dat niet meer zo. Brussel heeft het gebruik van safrol, estragol en methyleugenol in voeding zo goed als verboden omdat de stoffen kankerverwekkend zijn, zegt Jeurissen. ‘Ze maken zich vast aan het DNA en kunnen zo het erfelijk materiaal beschadigen.’ Jeurissen onderzocht voor drie potentieel riskante smaakmakers hoe dat proces precies verloopt. De componenten zelf doen niets, maar enzymen in de lever veranderen de verbindingen in stoffen die wel degelijk gevaarlijk kunnen zijn. Eén van die enzymen is P450-1A2. De aanmaak van dat enzym gaat omhoog als mensen roken en gebarbecued vlees eten of kool eten. De EU werkt aan wetgeving die de toevoeging van alkenylbenzenen aan voeding verbiedt. Het gebruik van kruiden als nootmuskaat en basilicum blijft echter gewoon toegestaan. ‘Het is ook helemaal niet nodig om een kruid als basilicum te verbieden’, zegt Jeurissen. ‘Uit mijn promotieonderzoek blijkt dat er in 54 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi basilicum ook bestanddelen zitten die voorkomen dat de alkenylbenzenen veranderen in kankerverwekkende verbindingen. Ze remmen de enzymen die de smaakstoffen omzetten.’ Jeurissen sluit niet uit dat ook andere voedingsmiddelen dan tuinkruiden de remmende componenten bevatten. ‘Ik heb alleen onderzoek gedaan in reageerbuizen’, besluit Jeurissen. ‘We weten daarom nog niet of alle stoffen in basilicum daadwerkelijk de lever bereiken, waar de kankerverwekkende metabolieten van alkenylbenzenen ontstaan. Stel dat de alkenylbenzenen wel in de lever komen, maar de remmende componenten in basilicum niet. Dan heb je alsnog een probleem. Om meer zekerheid te hebben over de risico’s van deze stoffen zouden we eigenlijk ook de effecten in proefdieren moeten bestuderen.’ Ethanol (ook ethylalcohol) is de bekendste alcohol uit de scheikunde; het is namelijk de alcohol die in alcoholische dranken zit. In het dagelijkse spraakgebruik heet ethanol simpelweg alcohol. Alcohol was al bekend bij de inwoners van Sumerië, zo'n 5000 jaar voor Christus. In alle tijden is er alcohol gedronken. Ethanol vormt met water bij een verhouding van 96% ethanol en 4% water een mengsel dat een lager kookpunt heeft dan zuiver water of zuivere alcohol en waarvan ook de damp deze samenstelling heeft, zodat het mengsel niet meer door verdere destillatie te scheiden is. Dit heet een azeotroop mengsel. Zuivere alcohol zoals die in de handel wordt verkocht, is daarom 96% zuiver, of op een andere manier verkregen. Nagenoeg 100% zuivere, watervrije ethanol ('absolute alcohol') wordt verkregen door destillatie onder toevoeging van benzeen. Water en benzeen vormen samen namelijk ook een azeotroop die kan worden afgedestilleerd waarbij de alcohol overblijft. Het alcoholproduct bevat dan echter nog sporen benzeen en is daardoor gevaarlijk bij consumptie. De laatste resten water kunnen indien nodig ook worden verwijderd door destillatie met geconcentreerde glycerine, of door ongebluste kalk of watervrij kopersulfaat toe te voegen en het resterende mengsel af te destilleren. 'spiritus' is een onzuivere vorm van 85% ethanol waaraan een giftige stof en een kleurstof zijn toegevoegd, respectievelijk om het ondrinkbaar te maken en daar voor te waarschuwen, zodat er geen accijns over hoeft te worden betaald. Veel soorten gist kunnen suikers anaeroob omzetten in ethanol en kooldioxide. Deze gisting wordt gebruikt bij het maken van alcoholische dranken als bier en wijn. Bij ca. 15% ethanol, afhankelijk van het gebruikte type gist, gaan de gisten zelf dood, ze sterven dus eigenlijk in hun eigen afval; sterkere alcoholische dranken kunnen alleen op kunstmatige wijze worden gemaakt. Hiervoor moet men het product destilleren. Een andere manier om op kunstmatige wijze hoge concentraties alcohol te verwezenlijken is door de additie van etheen aan water. Eugenol, de pijnstillende stof in Kruidnagel Eugenol is een geur- en smaakstof die vooral voorkomt in kruidnagelen (ook in kaneel en nootmuskaat) Kruidnagelen bevatten rond de 15% aan eugenol. De stof is dan ook verantwoordelijk voor de typische geur van kruidnagelen. Eugenol wordt ook aan cosmetica, oa tandpasta, toegevoegd als aromacomponent. Eugenol is niet of nauwelijks oplosbaar in water, wel in alcohol. Eugenol is verdovend op het zenuwstelsel. Daarom werden vroeger kruidnagelen wel gebruikt bij de bestrijding van kiespijn. Een kruidnagel op de zere kies vermindert de pijn. Eugenol is een fenol en dus ook ontsmettend, antibacterieel. Eugenol is nauwelijks giftig, een toxische dosis ligt in de orde van grammen eugenol per kg lichaamsgewicht, voor een gezonde volwassene komt dat neer op het in een keer eten van een 100 gram kruidnagelen. 55 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Over Kruidnagel Les clous de girofle sont en réalité les boutons floraux séchés d'un arbre tropical; ceux-ci en forme de clous sont à l'origine du nom latin Clavus. Le terme clou de girofle est apparu en 1225. Son odeur rappelle l'œillet (d'où son nom en italien : Chiodo di garofano ie Clou d'œillet). On le retrouve dans le cinq parfums chinois, dans le pot au feu, etc. En Indonésie et en Asie du sud-est, il entre à hauteur de 40% dans les cigarettes kretek, c'est la plus grosse consommation au monde. EUGENOL: Highs for eugenol in Dukes database include cloves (to 18%), allspice (to 3.6%), bayrum leaf (to 1.9%), galangal (to 1.2%), clove leaf (to 0.9%), carrot seed (to 0.7%), shrubby basil (to 0.5%), cinnamon (to 0.35%), bayleaf (to 0.11%) and marjoram (to 0.11%) on a dry weight basis. F Fenolen en fenolcarbonzuren In de fytochemie blijven de fenolzuren beperkt tot gehydrolyseerde derivaten van benzoëzuur en kaneelzuur. Met uitzondering van hydrochinon komen enkelvoudige fenolen in de natuur slechts zelden voor. De van benzoëzuur afgeleide fenolzuren zijn heel courant, zowel in ongebonden vorm als in de vorm van een ester (verbinding van een alcohol en een zuur, zonder water) of een glucoside (glucosesamenstelling bestaande uit een of meerdere suikers en een niet-glucoside en die door hydrolyse kan worden ontbonden). Galluszuur bijvoorbeeld vormt een bestanddeel van hydrolyseerbare tannines. De van kaneelzuur afgeleide fenolzuren worden vaak veresterd. Tot die groep behoren salicylzuur, cafeïnezuur, p-cumarinezuur en synapinezuur, die het meeste voorkomen. Men weet nog maar weinig over de uitwerking van fenolen, maar toch heeft ervaring aangetoond dat zij een gunstig effect hebben bij aandoeningen van de urinewegen en dat ze een ontstekingsremmende en anti-allergische werking hebben. De resultaten van de momenteel lopende onderzoeken naar hun antibacteriële en schimmeldodende eigenschappen zijn veelbelovend. Een bekende plant bevat enkelvoudige fenolen: Beredruif (Arctostaphyllos uva-ursi) bevat hydrochinon en wordt gebruikt tegen ontstekingen van de urinewegen. Ook de onderstaande planten bevatten fenolzuren. Artisjok en rozemarijn hebben een galdrijvende werking (dankzij de derivaten van cafeïnezuur). Wilg en moerasspirea (met derivaten van salicylzuur) zijn doeltreffend tegen koorts en griep en als pijnstiller (bij hoofd- en tandpijn en bij gewrichtspijnen). Guldenroede - ook "heidens wormkruid" of "heidens wondkruid" genoemd is een urinedrijvend en ontstekingswerend middel. (Orthosiphon stamineus) bevat cafeïnezuur en is bekend om zijn urinedrijvende werking. Men vindt de fenolen ook in etherische oliën en ze hebben doorgaans (onder andere) een ontsmettende, schimmel- en parasietendodende werking: Thymol en carcacrol. Beide stoffen treft men in tijm aan. Eugenol, dat men in de kruidnagelboom aantreft. Bij etherische oliën is voorzichtigheid geboden. In lage dosissen werken ze opwekkend, maar in grotere dosissen worden ze prikkelend. Fenolen moeten voorzichtig en slechts gedurende beperkte tijd worden gebruikt, want ze irriteren de slijmvliezen en in herhaalde sterke doses zijn giftig voor de lever. Ze irriteren en branden de huid, daarom moet men ze altijd verdund in plantaardige oliën gebruiken. 56 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Flavonoïden Flavonoïden vormen een grote familie van plantaardige stoffen. Ze bepalen in groenten en fruit de grote variatie in kleuren, van geel tot rood en donkerpaars. Flavonen (Latijnse flavus = geel) hebben hun naam te danken aan plantenstoffen die gebruikt werden voor het geel verven van wol en katoen. Ze worden ook aangeduid als bioflavonoïden en vroeger als vitamine P. Tot nu toe zijn er ruim 4000 soorten flavonoïden beschreven. Aan de hand van hun chemische structuur kunnen ze worden onderscheiden in: Flavonen, Flavonolen, Catechinen, Isoflavonen, Flavononen en Anthocyanen. Verwante bioactieve stoffen zijn onder meer carotenen*, glucosinolaten*, organosulfiden en terpenen*. De consumptie van flavonoïden via de westerse voeding is vergeleken met Aziatische landen aan de lage kant, mede doordat ten gevolge van koken en bewerken het gehalte aan flavonoïden met 50 tot 90 procent daalt. Vandaar het advies tot het eten van meer (verse) groenten en fruit. Er bestaat echter geen norm voor de minimale hoeveelheid flavonoïden die onze voeding zou moeten bevatten. In welke voedingsmiddelen komen flavonoïden en bioactieve stoffen voor? Lavonen: kruiden Isoflavonen: soja, peulvruchten Flavonolen: uien, thee, appelen, rode wijn, broccoli, boerenkool Catechinen: thee, rode wijn en fruit Anthocyanen: bessen(sap), rode wijn, blauwe druiven Carotenen: geelgroene groenten, wortelen, tomaten, sinaasappelen (voor Bètacaroteen klik hier) Glucosinolaten: spruitjes, koolsoorten, broccoli Organosulfiden: knoflook Wat is de werking van dit soort bioactieve stoffen? Daar wordt de laatste jaren veel onderzoek naar gedaan, maar lang niet alles is bekend. Van een aantal flavonoïden is bekend dat ze, evenals de vitaminen A, C en E, een anti-oxidatieve werking hebben: ze neutraliseren het schadelijk effect van agressieve zuurstofmoleculen (vrije zuurstofradicalen of oxidanten) op de cellen. De in veel onderzoeken vastgestelde beschermende werking van groenten en fruit tegen kanker en hart- en vaatziekten heeft mogelijk te maken met onder meer deze activiteit van flavonoïden en sommige andere bioactieve stoffen, zoals de carotenen. Verder kunnen ze inwerken op enzym- en hormoonsystemen en het afweersysteem. Ze kunnen enzymprocessen in gunstige zin beïnvloeden die een rol spelen bij de celdeling (kanker), de bloedstolling (vaatproblemen), het cholesterolgehalte (hart- en vaatziekten) en de lichaamsafweer (kanker). Deze effecten zijn bij proefdieren aangetoond. Isoflavonen worden ook wel aangeduid als plantenhormonen of fyto-oestrogenen. Ze lijken wat betreft hun chemische structuur op de menselijke hormonen. De belangrijkste hoofdgroepen van fyto-oestrogenen zijn de isoflavonen, de lignanen en de coumestanen. De westerse bevolking krijgt via de voeding weinig fytooestrogenen binnen, minder dan 1 milligram per dag. In Aziatische landen, waar veel soja wordt gegeten, ligt de inname op 50 tot 100 milligram per dag. Er zijn wetenschappelijke aanwijzingen dat fyto-oestrogenen een gunstige invloed hebben op het voorkómen van borst-, darm- en prostaatkanker, hart- en vaatziekten en botontkalking. Fyto-oestrogenen binden zich aan cellen die zijn voorzien van 'aanlegsteigers' die passen bij hun chemische structuur (oestrogeenreceptoren). Kun je voedingssupplementen met isoflavonen zonder gevaar slikken? De gangbare doseringen van de meeste producten die nu op de markt zijn, wijken niet af van wat de gemiddelde Aziaat via zijn dagelijkse portie soja binnenkrijgt (50 tot 100 milligram). Daarvan zijn geen negatieve effecten bekend. Integendeel, in de Aziatische landen komt veel minder borst-, darm- en prostaatkanker voor dan in de westerse wereld. 57 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Wetenschappers vermoeden dat er een verband bestaat met het sojagebruik. In het algemeen verdient het aanbeveling (tenzij een arts anders voorschrijft) bij gebruik van voedingssupplementen met isoflavonen geen dosering te gebruiken die uitkomt boven de 100 milligram. Uit onderzoek is namelijk niet bekend wat dit voor gevolgen kan hebben. Formononetin Zie ook fyto-oestrogenen Formononetin is een isoflavone met oestrogene werking In Cimicifuga racemosa / Zilverkaars Trifolium pratense / Rode klaver Fructo-Oligo-Saccharides (FOS) Natural Sources: Burdock root, Jerusalem artichokes, chicory root, dandelion root, salsify root, onions, bananas, asparagus, leeks, garlic, globe artichoke, wheat and other herbs. Forms: Powdered FOS extracts from chicory root; burdock root teas; chicory root teas and alternative coffees; other herb teas rich in FOS. Therapeutic Uses: Antibacterial (against gut pathogens) Antibiotic Beneficial Intestinal Microflora Bone and Joint Health Cancer Cellular Regeneration Chrone's Disease Cold Prevention Colds and Flu Colon Health Constipation Cleansing Demulcent Detoxifying Diabetes Digestive Disorders High Cholesterol High Triglycerides Hypertension Irritable Bowel Syndrome Joint Stiffness Kidney Health Maintenance Liver Health Maintenance Mineral Deficiencies Mucous Membrane Protection Gastrointestinal Disorders Laxative Skin Problems Soothing Sports Nutrition Sugar Control Urinary Tract Health Weight Loss Weight Management 58 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi - Yeast Infections Overview: Fructo-Oligo-Saccharides (FOS), otherwise referred to as fructans, oligosaccharides, oligofructose and inulin, are complex carbohydrates found in several common foods and myriad medicinal herbs. Fructans taste sweet (1/4 the sweetness of sugar) however unlike sugar and starch, they add no calories to food because they are not digested by stomach enzymes or acids. Fructans actually increase mineral absorption within the digestive system, help the body to maintain a constant blood sugar level and support beneficial intestinal microflora (BIM). Beneficial microflora boost the human immune system, produce several B vitamins, ward off different types of cancers, provide the body with various essential prostaglandins for balancing hormones and prevent pathogenic organisms from gaining a foothold in the body. Fructans are fermented by beneficial intestinal microflora in the bowel and act as a Pre-Biotic. Fructans, as a source of soluble fibre, support proper bowel habit in the following ways: 1) FOS helps the body to maintain a constant blood sugar level; 2) supports beneficial intestinal microflora; 3) reduces intraluminal pH which helps to eliminate pathogenic bacteria and yeast; 4) reduces bowel transit time; 5) reduces starch absorption (thereby aiding in weight loss); 6) increases the production of short chain fatty acids that positively influence hormone balance; and 7) reduces cholesterol and triglycerides. Traditional diets contained many more foods with FOS compared with average diets today. Few people realize that the starch in carrots and potatoes is quickly converted within the body and creates a sharper spike in blood sugar and insulin than eating a chocolate bar. High blood sugar and insulin levels are aging bombshells that cause some of the terrible circulatory and eyesight problems common to diabetics. Poor eating habits and the use of antibiotics can wreak havoc on the digestive system by wiping out friendly symbiotic bacteria that inhabit our intestines. Additional Health Benefits of Fructans: Fructans such as inulin, are beneficial for weight management programs as they have the following physiological effects: fructans suppress appetite, reduce low blood sugar levels that cause hunger, inhibit fat production, stimulate glycolysis, positively regulate key enzymes that convert calories to fat, reduce lipids resulting in a healthier body and circulatory system, improve HDL/LDL ratios and help to maintain high energy levels while controlling caloric intake. Fructans also increase calcium and mineral absorption and thereby reduce bone loss and improve bone density. Fructans also promote the reabsorption and re-use of female hormones, like estrogen, and have been shown to reduce tumor incidence, including from breast cancer. Fructans have also been shown to be particularly beneficial for: kidney health (through reducing blood nitrogen); joint care and arthritis; colonic health; sports nutrition; constipation; diarrhea; irritable bowel syndrome; reducing liver damage; immune stimulation; adult onset diabetes (type II) management; and prevention of vaginitis and other yeast infections. Excellent Source of Soluble Fibre: FOS is also an excellent source of dietary soluble fiber. In 1998, the Food and Drug Administration (FDA) authorized the use of a health claim in the labeling of foods and dietary supplements containing soluble fibre. The health claim states that, "diets low in saturated fat and cholesterol that include 7 grams of soluble fiber per day may reduce the risk of heart disease by lowering cholesterol". Clinical studies have also shown significant benefits for soluble fibre in reducing high vascular tension in people having diets low in protein, fiber, or both. Soluble fibre and mucopolysaccharides also help the body to get rid of pathogenic gut bacteria and support beneficial intestinal microflora that are important for overall good health. Chemistry: Fructo-oligo-saccharides, including inulin, are widespread carbohydrates belonging to a group of compounds known as fructans. Fructo-oligo-saccharides like inulin can range in complexity from 2 to 60 fructose-units all linked 59 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi together. Fructans are produced naturally in over 36,000 plant species worldwide, including 1,200 grasses, and after starch, are the most plentiful carbohydrates occurring in nature. It has been estimated that as much as one third of the total vegetation on earth consists of plants that contain fructans. Suggested Amount: Drink one to several cups of FOS-rich tea per day such as from burdock root or take 1-2 tablespoons daily of pure FOS extracted from chicory roots. Drug Interactions: Soluble fibre may reduce the effectiveness of other medications and should be taken at a separate time of day from these. For persons taking medications, consult with your physician prior including sources of soluble fibre in your diet for guidance on when and when not to take the soluble fibre supplements. Contraindications: Soluble fibre may reduce the effectiveness of other medications and should not be taken at the same time as these. For persons taking medications, consult with your physician prior to including major sources of soluble fibre in your diet to receive guidance on when and when not to take the soluble fibre supplements. Side Effects: FOS products and foods and herbs with fructans may initially cause digestive upset for sensitive persons, including bloating and gas. This problem is said to be transitory, as your body gets used to the complex carbohydrates, and should not persist for more than approximately two weeks. References: Bliss DZ, Jung HJ, Savik K, Lowry A, LeMoine M, Jensen L, Werner C, Schaffer K. 2001. Supplementation with dietary fiber improves fecal incontinence. Nurs Res 2001 Jul-Aug; 50(4): 203-13. Burke V, Hodgson JM, Beilin LJ, Giangiulioi N, Rogers P, Puddey IB. 2001. Dietary protein and soluble fiber reduce ambulatory blood pressure in treated hypertensives. Hypertension 2001 Oct; 38(4): 821-6. Kajiwara S, Gandhi H, Ustunol Z. 2002. Effect of honey on the growth of and acid production by human intestinal Bifidobacterium spp.: an in vitro comparison with commercial oligosaccharides and inulin. J Food Prot 2002 Jan; 65(1): 214-8. Lopez HW, Coudray C, Levrat-Verny M, Feillet-Coudray C, Demigne C, Remesy C. 2000. Fructooligosaccharides enhance mineral apparent absorption and counteract the deleterious effects of phytic acid on mineral homeostasis in rats. J Nutr Biochem. 2000 Oct; 11(10): 500-508. Taper HS, Delzenne N, Tshilombo A, Roberfroid M. 1995. Protective effect of dietary fructo-oligosaccharide in young rats against exocrine pancreas atrophy induced by high fructose and partial copper deficiency. Food Chem Toxicol 1995 Aug; 33(8): 631-9. Additional Information: Importance of Stable Blood Sugar: One of the greatest addictions that people in our society currently have today is said by specialists to be sugar and simple carbohydrates! Sucrose, glucose and starch cause large fluctuations in blood sugar and insulin. One of the best ways to rapidly improve health is by staying away from foods that cause these fluctuations (i.e. refined white sugar and flour products). For example, white bread may cause a spike of blood sugar within twenty minutes of eating it, while whole wheat bread may take 40 minutes and whole grain bread may take 2 hours. With whole grain bread, the food stays with you much longer, taking 4 hours to digest completely which produces a nice, gradual change in blood sugar and insulin. Powdered inulin from chicory roots, burdock root, short chain FOS 60 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi products and stevia leaves as alternative natural sweeteners can now be purchased in health food stores and can help to avoid these blood sugar fluctuations. Eating a more traditional diet based on the roots listed above is another great way to help the body. Drinking burdock root tea every day has been found to have a prolonged effect for keeping blood sugar balanced - even when glucose is taken in afterwards, so a little goes a long way. FOS also supports beneficial intestinal microflora that are absolutely essential for proper digestion and over-all health. Lopez HW, Coudray C, Levrat-Verny M, Feillet-Coudray C, Demigne C, Remesy C. 2000. Fructooligosaccharides enhance mineral apparent absorption and counteract the deleterious effects of phytic acid on mineral homeostasis in rats. J Nutr Biochem. 2000 Oct; 11(10): 500-508. Unite de Laboratoire pour l'Innovation dans les Cereales, Riom, France Phytic acid (PA) and fructooligosaccharides (FOS) such as inulin are two food components that are able to modify mineral absorption negatively or positively. The influence of PA and FOS on the cecal and apparent mineral absorption as well as on the mineral status (plasma, hepatic, and bone) were investigated in four groups of rats fed one of the experimental diets: a fiber-free (FF) diet, a FF diet containing 7 g/kg PA (FF + PA), a diet containing 100 g/kg inulin (FOS), or a FOS diet containing 7 g/kg PA (FOS + PA). The cecal enlargement together with the acidification of cecal pH in rats adapted to FOS diets led to an improved Ca and Mg cecal absorption. Mineral apparent absorption was significantly enhanced by FOS ingestion (Ca, +20%; Mg, +50%; Fe, +23%; Cu, +45%), whereas PA decreased this factor only for trace elements (Fe, -48%; Zn, -62%; Cu, -31%). These inhibitory effects of a FF + PA diet have repercussions on blood (Mg, -15%; Fe, -12%; transferrin saturation -31%), liver (Mg, -18%; Fe, -42%; Zn, -25%), and bone (Zn, -25%) variables. However, the introduction of FOS into a PA diet counteracted these observed deleterious effects by stimulating bacterial hydrolysis of PA (+60% in rats adapted to FOS + PA compared to those fed the FF + PA diet) and by improving cecal absorption of minerals. Taper HS, Delzenne N, Tshilombo A, Roberfroid M. 1995. Protective effect of dietary fructo-oligosaccharide in young rats against exocrine pancreas atrophy induced by high fructose and partial copper deficiency. Food Chem Toxicol 1995 Aug; 33(8): 631-9. Department des Sciences Pharmaceutiques, Universite Catholique de Louvain, Brussels, Belgium. The objective of this investigation was to protect rats against exocrine pancreatic atrophy by adding 22% fructo-oligosaccharide (FOS), a natural fructan obtained from inulin, to the 50% copper-deficient diets containing qualitatively and quantitatively different carbohydrates. Young male Wistar rats were maintained on these diets for 10 wk, being weighed weekly then killed and autopsied. Major organs were weighed and histologically examined. Copper content in the diets was measured by flame atomic absorption spectroscopy. Incomplete (50%) copper deficiency avoided precocious mortality due to cardiovascular lesions and enabled another pathological condition to develop, consisting of the induction of exocrine pancreas atrophy. Introduction of gradually increasing percentages of fructose in diets at the level of 22, 42 and 62% induced a gradual increase in the copper-deficiency-mediated pathology in rats, expressed by an increase in exocrine pancreatic atrophy. 22% FOS introduced to the diet prevented the pathology induced by both fructose and partial copper deficiency better than starch added to diet at the level of 20 or 40%. Kajiwara S, Gandhi H, Ustunol Z. 2002. Effect of honey on the growth of and acid production by human intestinal Bifidobacterium spp.: an in vitro comparison with commercial oligosaccharides and inulin. J Food Prot 2002 Jan; 65(1): 214-8. Department of Food Science and Human Nutrition, Michigan State University, East Lansing 48824-1224, USA. Five human intestinal Bifidobacterium spp., B. longum, B. adolescentis, B. breve, B. bifidum, and B. infantis, were cultured in reinforced clostridial medium (control) and in reinforced clostridial medium supplemented with 5% 61 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi (wt/vol) honey, fructooligosaccharide (FOS), galactooligosaccharide (GOS), and inulin. Inoculated samples were incubated anaerobically at 37degrees C for 48 h. Samples were collected at 12-h intervals and examined for specific growth rate. Levels of fermentation end products (lactic and acetic acids) were measured by high-pressure liquid chromatography. Honey enhanced the growth of the five cultures much like FOS, GOS, and inulin did. Honey, FOS, GOS, and inulin were especially effective (P < 0.05) in sustaining the growth of these cultures after 24 h of incubation as compared with the control treatment. Overall, the effects of honey on lactic and acetic acid production by intestinal Bifidobacterium spp. were similar to those of FOS, GOS, and inulin. Eur J Clin Nutr 1999 Jan;53(1):1-7 Effect of nondigestible oligosaccharides on large-bowel functions, blood lipid concentrations and glucose absorption in young healthy male subjects. van Dokkum W, Wezendonk B, Srikumar TS, van den Heuvel EG. TNO Nutrition and Food Research Institute, Zeist, The Netherlands. OBJECTIVE: To study the effect of the intake of 15 g nondigestible oligosaccharides per day on various parameters of large-bowel function, as well as on blood lipid concentrations and glucose absorption in man. DESIGN: Latin square, randomized, double-blind, diet-controlled. SETTING: Metabolic research unit. SUBJECTS: Twelve apparently healthy men (mean age 23 years), recruited from the Institute's pool of volunteers, no drop-outs. INTERVENTIONS: Four treatment periods of 3 weeks: inulin, fructo-oligosaccharides (FOS), galactooligosaccharides (GOS) and control; analyses of stool weight, intestinal transit, faecal pH, short-chain fatty acids, bile acids, faecal enzymes, blood lipids and glucose absorption. Results: As compared to the control treatment: higher concentration of faecal acetate (inulin and GOS, P < 0.05) and valerate (inulin, P < 0.05), significantly lower concentration of faecal deoxycholic acid (inulin and FOS, P < 0.05 and P< 0.02, respectively) and beta-glucuronidase activity (inulin and GOS, P < 0.05 and P < 0.02 respectively). Other changes of faecal parameters and those of blood lipids and glucose absorption were statistically not significant. CONCLUSIONS: Results indicate that nondigestible oligosaccharides are (partly) fermented in the human colon, but in healthy young men the effects are limited. Also the consumption of 15 g nondigestible oligosaccharides does not seem to alter blood lipid concentrations and glucose absorption in our young healthy adults. Eur J Clin Nutr 1996 Apr;50(4):269-73 Effects of Bifidobacterium sp fermented milk ingested with or without inulin on colonic bifidobacteria and enzymatic activities in healthy humans. Bouhnik Y, Flourie B, Andrieux C, Bisetti N, Briet F, Rambaud JC. INSERM U290, Fontions intestinales, metabolisme et nutrition, Hopital SaintLazare, Paris, France. OBJECTIVE: To assess in healthy humans the effects of prolonged ingestion of Bifidobacterium sp fermented milk (BFM) with or without inulin on fecal bifidobacteria and some bacterial enzymatic activities. DESIGN: Twelve volunteers randomly divided into two groups were studied for three consecutive periods. During the ingestion period, they received BFM in association with ether 18g/d inulin or placebo in three oral doses for 12 days. Stools were regularly collected for bacteriological analysis. SETTING: Clinical Nutrition Unit, Hopital Saint-Lazare, Paris. RESULTS: The administration of BFM with placebo led to an increase in total bifidobacteria (indigenous and exogenous) (P < 0.01) and exogenous bifidobacteria (P < 0.01) and a decrease in betaglucuronidase activity (P < 0.01). Simultaneous administration of BFM and inulin led to an increase in total bifidobacteria (P < 0.01) and exogenous bifidobacteria (P < 0.01), but had no effect on beta-glucuronidase activity. No differences were found for fecal concentrations reached by exogenous and indigenous bifidobacteria between the two groups. Administrated alone or with inulin, BFM did not change fecal total anaerobe counts, pH, nitrate reductase, nitroreductase and azoreductase activities. CONCLUSIONS: Administration of BFM 62 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi substantially increases the proportion of bifidobacteria in the colonic flora, but the concurrent administration of inulin does not enhance this effect. Prebiotica / Fructanen, inuline Vandaag de dag wordt algemeen aanvaard dat de darmen een voorname, zoniet een centrale rol spelen in de verdediging van het lichaam tegen vreemde indringers. Dr. Christine Cherbut (Nestlé Research Centre) herinnerde aan de nauwe band die er bestaat tussen de darmen en andere organen zoals de hersenen en het immuunsysteem. Het voedsel komt noodgedwongen in het maagdarmstelsel terecht en het lijkt triviaal dat bij deze passage het voedsel een orgaan tot de ‘adelstand kan verheffen', wat onder meer met prebiotica gebeurt. Een concept in evolutie Uit de formulering van het prebiotisch concept in 1995 door de professoren Marcel Roberfroid (UCL) en Glen Gibson (University of Reading) blijkt de ‘adelstand' van het darmstelsel bevestigd te worden. Zowat tien jaar later, aldus nog Marcel Roberfroid, is het concept geëvolueerd. Om het statuut van prebioticum te verkrijgen moet een bestanddeel aan strenge voorschriften voldoen. Het volstaat niet enkel meer de samenstelling en de activiteit van de darmflora positief te beïnvloeden (het ‘bifidogeen' effect), het moet ook op een substantiële wijze gebeuren. De “prebiotische index” moet minstens 4.10 8 UFC (Kolonie Vormende Eenheden) van bifidobacteriën en andere lactobacillen per gram prebiotica bedragen. Deze index maakt het verschil tussen de groei van de “goede” bacteriën in vergelijking met de “slechte” bacteriën. Hoe hoger deze index, hoe vlugger de prebiotische kandidaat in aanmerking komt om als prebioticum erkend te worden. Slechts drie samenstellingen beantwoorden momenteel aan deze criteria: het inuline, gewonnen uit de cichorei en zijn drie synthetische afleidingen: oligofructose, alsook de galacto-oligosacchariden uit de moedermelk. Vermoedelijk zullen binnen kort ook de xylo-oligosacchariden of andere oligosacchariden uit soja aan de vooropgestelde criteria beantwoorden. Eenzame pioniers De fructanen waren de eerste bestanddelen die bij dieren als prebioticum onderzocht werden. De bestanddelen die deel uitmaken van de samenstelling van een probioticum, zijn reeds in verschillende honderden bijkomende studies, zowel in vitro als bij de mens, het onderwerp geweest van intensief onderzoek. De selectieve fermentatie van de fructanen door bifidobacteriën ligt aan de basis van de vele heilzame effecten voor de gezondheid die tot op heden geïnventariseerd zijn. De algemeen aanvaarde invloeden zijn: een verbetering van het darmtransit met een verhoogde frequentie en een groter volume van de stoelgang, alsook de verbeterde intestinale opname van mineralen zoals calcium en magnesium en vermoedelijk ook ijzer en zink. Al is het wetenschappelijk bewijs van deze laatste eigenschap duidelijk aangetoond, blijft de doeltreffendheid ervan, in termen van dagelijkse actieve dosis, afhankelijk van de soort fructanen dat wordt ingenomen. De meest actieve samenstelling blijkt een mengeling van oligofructose en inuline met lange ketens te zijn. Uit een aantal studies, uitgevoerd op knaagdieren, blijken de fructanen in belangrijke mate het vetmetabolisme te beïnvloeden, in het bijzonder door een verlaging van de triglyceridemie en dit als gevolg van een vermindering van het gehalte VLDL lipoproteïnen. Ook bij de mens wijzen een aantal studies in die richting, voornamelijk bij patiënten met een normale tot lichte hypertriglyceridemie, hoewel dit door nog meer betrouwbare en minder controversiële gegevens moet bevestigd worden. Voor het ogenblik spitst het onderzoek zich vooral toe op de anti-infectueuze eigenschappen van de fructanen, de verbetering van de gezondheid van de beenderen, alsook op hun anti-tumorale eigenschappen. Een verhaal over ketens In feite is de benaming inuline, aldus nog Marcel Roberfroid, een verzamelterm waarin alle soorten van fructanen zitten vervat en die enkel verschillen in functie van de lengte van hun keten. Het natieve inuline, aanwezig in de wortel van cichorei, maar ook in een aantal andere courant gebruikte voedingsmiddelen (zoals banaan, ui, look, artisjok, schorseneren, …) heeft een polymerisatiegraad (PG) van gemiddeld 12. Door zijn partiële enzymatische hydrolyse wordt 63 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi oligofructose gevormd, een fructaan met korte keten, (gemiddelde PG van 4). Voedingstechnologen zijn evenwel in staat een inuline met lange keten te synthetiseren (‘HP', met een gemiddelde PG van 25), alsook een tussenliggend mengeling van oligofructose en inuline met lange keten (Synergy-1 genaamd). Het verschil in lengte van de fructaanmolecule is van belang. Naargelang de lengte van de keten kan het bestanddeel zijn werking op verschillende plaatsen in het lichaam uitoefenen: in het proximale deel zijn vooral de korte ketens werkzaam (inuline en oligofructose), in het distale deel vooral de lange ketens (inuline HP). De mengeling is nagenoeg over het ganse lichaam werkzaam. Een detail dat toch niet zonder belang is, vermits de plaats van fermentatie de opname van mineralen of de anti-tumorale eigenschappen kan beïnvloeden. Weerstand tegen infecties De hypothese dat prebiotica de weerstand van het lichaam tegen gastrointestinale infecties verbeteren is niet nieuw, aldus professor Glen Gibson. Diverse mechanismen tonen aan dat de melkzuurbacteriën voortkomend uit een prebiotische fermentatie hiervoor kunnen instaan, onder meer door de verlaging van de zuurtegraad in het maagdarmkanaal, waardoor de ontwikkeling van pathogene micro-organismen geremd wordt. Diverse lactobacillen en bifidobacteriën scheiden eveneens natuurlijke antibiotica af met een breedspectrum activiteit. Andere sporen van onderzoek wijzen op een indirecte of directe immuno-modulatorische werking, een competitie voor nutriënten of nog een blokkering van de aanhechtingsplaatsen in de darmwand. Een van de extrapolaties van het prebiotisch concept is de fixatie te verhinderen van pathogene micro-organismen zoals Escherichia coli , salmonella- of campilobacterbacteriën op hun intestinale receptoren. Studies dienaangaande zijn lopende. De suppletie met prebiotica in babyvoeding blijkt een preventieve invloed te hebben op bepaalde vormen van diarree, zowel wat betreft in hevigheid als in duur van de aandoening. Maar volgens Glen Gibson is het nog te voorbarig om te besluiten dat prebiotica werkelijk over een anti-infectueus potentieel beschikken en dit omwille van het feit dat de werkingsmechanismen die aan de grondslag van deze reacties liggen nog lang niet volledig gekend zijn. De honger misleiden? Wanneer de werking van prebiotica wordt toegelicht kan men niet voorbij gaan aan het uitzonderlijk potentieel van onderzoeksresultaten die recentelijk in verband met het gebruik van prebiotica in de voeding werden gepubliceerd. Zo stelde prof. Nathalie Delzenne de resultaten van haar recent onderzoek voor, uitgevoerd door een team verbonden aan de Unité de pharmacocinétique, métabolisme, nutrition et toxicologie (UCL). Ze onderzochten de invloed van fructanen op de intestinale synthese van gluco-incretinen (peptines betrokken bij de regeling van de voedingsaanbreng en/of de functies van de pancreas, afgescheiden door de endocriene cellen aanwezig in de intestinale mucosa). Het betreft met name twee krachtige anorexigenen: het Glucagon-Like Peptide-1 (GLP1), het Peptide YY (PYY) en een anorexigene stof, aangemaakt in de maag: het ghreline. De onderzoeken uitgevoerd op ratten tonen een duidelijke en blijvende verhoging van de synthese van het GLP-1 aan wanneer deze gevoed worden met fructanen. Interessante vaststelling was ook dat de waarden van het ghreline in het bloed van de knaagdieren lager waren bij aanwezigheid van fructanen in de voeding. Deze resultaten die via moleculaire biologie werden verkregen bevestigen het verzadigingseffect van fructanen dat reeds vroeger door diverse studies werd aangetoond. Daarbij komt dat een verhoogde endogene secretie van het GLP-1 leidt tot een verbetering van de koolhydratenhomeostase bij ratten lijdend aan diabetes. Voldoende redenen dus om het werkingsmechanisme van de eetlust bij zwaarlijvigheid en diabetes bij de mens in deze context van naderbij te gaan onderzoeken. Het spoor van de probiotica Misschien is het louter toeval, maar de huidige onderzoeken in verband met de natuurlijke afweer van het lichaam volgen dezelfde sporen als hun handlangers: de probiotica. Inderdaad, zoals de probiotica, verbeteren prebiotica bij dieren de samenstelling en de dikte van de slijmvliezen die de darmwand beschermen. Zo heeft het onderzoeksteam van dr. Brigitta Kleesen (Institute of Bacteriology and Mycology, Leipzig) vastgesteld wat wanneer aan ratten een mengeling van inuline 64 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi met lange ketens en oligofructose wordt toegediend de samenstelling van de bacteriële biofilms (via een fysieke barrière van bifidobacteriën) in de darmslijmvliezen van de ratten, waarin een darmflora van menselijke oorsprong werd geënt, verbetert. Het onderzoek toont aan dat de verdikking van het slijmvlies er komt door een verhoging van het aantal goblet cellen ( slijmbekercellen). In vergelijking met de controleratten, leidde deze interventie tot een significante daling van de kolonisatie van de invasieve Salmonella thyphimurium . De bacteriële biofilms vormen een nieuwe theorie in het prebiotica verhaal, hoewel dit zeker nog verder moeten worden onderzocht. Dit is ook het geval in verband met de vermeende invloed op het GALT (Gastrointestinal Associated Lymphoid Tissue), het intestinaal immuunsysteem. Volgens W.Allan Walker (Havard Medical School), is het perfect denkbaar dat de indirecte invloed van prebiotica op de intestinale immuniteit ook met bepaalde probiotica bekomen wordt, zij het door aanhechting, door een wijziging van pro- en antiinflammatoire interleukinen of door een respons in de IgA afscheiding. Andere studies wijzen ook op de directe invloed van prebiotica op de immuniteit. In de toekomst zal het voor de pre- en probiotica belangrijk zijn hand in hand samen te werken, zoals duidelijk in het SYNCAN-project werd aangetoond. SYNCAN: een grote stap voorwaarts In 1999 werd het SYNCAN-project opgestart, acroniem voor Synbiotics and Cancer Prevention in Humans. Onderzoeksteams uit zeven landen van de Europese Unie zijn in dit project bijeengebracht en zijn betrokken bij tal van klinische studies, zowel in vivo als in vitro , waarbij het onderzoek naar colorectale kanker centraal staat. De projectleiders hebben onlangs een aantal eindconclusies neergeschreven. De belangrijkste coördinatoren van het SYNCAN-project Kevin Collins (University College Cork, Ireland) en Jan Van Loo (ORAFTI Group, Tienen), hebben in voorpremière, zonder over definitieve eindcijfers te beschikken, enkele belangrijke conclusies naar voor gebracht. Het project steunde op de toediening van een “synbioticum”, dit wil zeggen een prebioticum en één of meerdere probiotica. De mengeling bestond uit 12 g Raftilose® Synergy 1 en twee probiotische stammen: Bifidobacterium bifidum BB12 en Lactobacillus rhamnosus LGG, orde grootte 10 10 UFC. Voor het klinisch onderzoek werden 37 vrijwilligers, lijdend aan colonkanker die een curatieve resectie ondergingen, alsook 43 patiënten bij wie een poliepectomie was uitgevoerd, geselecteerd. Gedurende drie maanden namen ze ofwel een placebo ofwel een synbioticum. Het synbioticum bleek goed te werken. Uit de eerste resultaten van het onderzoek zijn er duidelijke aanwijzingen van een preventieve werking van het synbioticum op de ontwikkeling van colorectale kanker, in het bijzonder bij de patiënten na poliepectomie. Tal van mucosale en immunologische markers werden door de behandeling in positieve zin beïnvloed en tevens werd een positieve invloed op de beschadiging van het DNA vastgesteld. Gelijklopend werd bij onderzoek met dieren een significante daling van kankerincidentie vastgesteld, gecorreleerd met een verhoging van de concentratie aan korte vetzuurketens in het colon (in het bijzonder butyraat). Tenslotte wijzen resultaten van een aantal studies in vitro in dezelfde richting: een verrijking met prebiotica, in vergelijking met een placebo, verlaagt het genotoxische potentieel van diverse humane kankercellen. Kortom, de resultaten blijken allemaal in dezelfde richting te wijzen en de officiële publicatie ervan wordt kortelings verwacht. Hoewel het niet de bedoeling was, heeft het SYNCAN-project zonder twijfel een nieuwe dimensie aan het kankeronderzoek gegeven en ook een ander licht geworpen op het toekomstig huwelijk van pre- en probiotica… * Inulin and Oligofructose. Feelgood Factors for Health and Well-being. La Vilette Conference Centre, Paris. 12-13 februari 2004. " HEALTH & FOOD " nummer 65, Mei/Juni 2004 Furocumarine in Schermbloemigen Zie ook cumarine 65 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Furocumarine (auch Furanocumarine) kommen häufig in Doldenblütlern vor wie Bärenklau (Riesen-Bärenklau, Wiesen-Bärenklau) und Angelika (Engelwurz), außerdem in Rautengewächsen wie Zitruspflanzen (darunter Bergamotte, Zitrone, Limette, Grapefruit, Bitterorange u.a.) sowie in einer Reihe weiterer Pflanzen. Furocumarine gehören zu den sekundären Pflanzenstoffen und dienen als Phytoalexine. Das Grundgerüst der Furocumarine besteht aus einem Benzolring, an den je ein Furanring und ein α,β-ungesättigter Lactonring ankondensiert sind. Bekannte Furocumarine sind Xanthotoxin, Psoralen und Bergapten. Wie alle α,β-ungesättigten Verbindungen sind Furocumarine sehr reaktiv. Unter Einwirkung von Sonnenlicht (UVA- und UVB-Strahlung) werden Furocumarine photoaktiviert. Prominentes Beispiel ist der giftige Saft des Riesen-Bärenklaus (Herkulesstaude). Die darin enthaltenen Furocumarine schädigen den menschlichen Organismus auf dreierlei Weise: * Photosensibilisierend/Phototoxisch: Gelangen Furocumarine auf die Haut und werden anschließend dem Sonnenlicht ausgesetzt, kommt es je nach Schwere zu verbrennungsähnlichen Symptomen (Hautrötung, Schwellung, Blasenbildung, Läsionen, Photopigmentierung, Narbenbildung). Siehe auch Berloque-Dermatitis, Photodermatitis. * Allergieauslösend: Photoaktivierte Furocumarine reagieren mit den Eiweißen der Haut und wirken als Haptene allergen. * Krebserregend: Furocumarine bilden kovalente Verbindungen mit den Pyrimidinbasen der DNA, vernetzen so die DNA-Doppelstränge irreversibel miteinander und wirken dadurch krebserregend. Furocumarine (Furanocumarine) vlgs Thomas Schoepke Definition/Einteilung: tricyclische Ringsysteme, bei denen ein Furanring 5,6-, 6,7- oder 7,8- mit Cumarin verknüpft ist Biogenese erfolgt aus Umbelliferon und einer Isopreneinheit nach Verknüpfung des Furanrings Einteilung in: # Psolaren-Typ (in Position 6,7- an das Cumarinsystem gebunden; linear verknüpft) # Allopsolaren-Typ (in Position 5,6- an das Cumarinsystem gebunden) # Angelicin-Typ (Isopsolaren-Typ; in Position 7,8- an das Cumarinsystem gebunden) Eigenschaften/Wirkungen: in der Regel kristalline Verbindungen, die sich in Wasser schlecht und in organischen Lösungsmitteln unterschiedlicher Polarität gut lösen (z. B. Ethanol, Aceton) gute Stabilität gegenüber Hitzeeinflüssen lipophile Vertreter oft wasserdampfflüchtig, so dass sie charakteristische Inhaltsstoffe einiger ätherischen Öle sind gute perkutane Resorption Wirkungen unterschiedlich, therapeutisch und toxikologisch bedeutungsvoll jedoch nur Psolarene mit allgemein photosensibilisierenden Eigenschaften Vorkommen: verbreitet bei Vertretern der Familie Apiaceae/Doldengewächse, wo sie bevorzugt in schizogenen Exkretgängen verschiedener Pflanzenteile akkumuliert werden; wichtige Vertreter: # Heracleum mantegazzianum SOMM. (Riesenbärenklau; bis 3,3 % in Früchten, bis 1,2 % in Wurzeln und bis 0,2 % in Blättern) und andere Arten der Gattung Heracleum # Pastinaca sativa L., Angelica archangelica L., Levisticum officinale L., Ammi majus L. # Seselin-Typ ((in Position 7,8- an das Cumarinsystem gebunden) sporadisches Vorkommen auch bei Vertretern anderer Pflanzenfamilien, z. T. dort aber in höheren Konzentrationen; bedeutungsvoll: # Bergapten in Fruchtschalen und durch Pressung gewonnen ätherischen Ölen verschiedener Citrus-Arten (insb. Bergamotten, aber auch Linetten, Pampelmusen, Apfelsinen und Zitronen) # Psolaren bei Psolarea-Arten (Fam. Fabaceae) 66 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Anwendung PUVA-Therapie (Psolarene und UV-A) Xanthotoxin [Synonyme: Methoxalen, Ammoidin, 8-Methoxypsolaren (8-MOB)] in Kombination mit Bestrahlung durch langwelliges UV-Licht bei verschiedenen Hautkrankheiten, insbesondere Vitiligo und Psoriasis Fyto-oestrogenen Zie flavonoïden, isoflavonen Fyto-oestrogenen zijn plantaardige stoffen waarvan de werking in het lichaam enigszins verwant is aan die van het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen. In bepaalde weefsels zijn hun eigenschappen vergelijkbaar met die van oestrogeen en in andere weefsels lijken fyto-oestrogenen juist een aan oestrogeen tegengestelde werking te hebben. De twee belangrijkste categorieën van fytooestrogenen zijn isoflavonen en lignanen. Hiervan blijken, volgens wetenschappelijk onderzoek, isoflavonen het krachtigst. Eigenschappen en werking Uit onderzoek naar een mogelijk verband tussen voedingspatronen en bepaalde chronische ziekten in Westerse en Oosterse landen bleek het heilzame effect van fyto-oestrogenen. In China, Japan en andere delen van Azië lijden minder mensen aan hart- en vaatziekten en bepaalde soorten kanker dan in Europa en NoordAmerika. Dat verschil zou deels te danken zijn aan de Oosterse keuken, waarvan plantaardig, vezelrijk voedsel het hoofdbestanddeel is. Mogelijk werken fyto-oestrogenen op dezelfde manier als hormoonvervangende therapieën ter verlichting van sommige menopauzeklachten. Het huidige onderzoek richt zich op de rol die fyto-oestrogenen (en in het bijzonder isoflavonen) eventueel spelen bij de bescherming tegen bepaalde soorten kanker die met de hormoonhuishouding te maken hebben, zoals borst- en prostaatkanker. Fytooestrogenen zouden wellicht ook beschermen tegen osteoporose (botontkalking) en hart- en vaatziekten. Behoefte Vrouwen die aan kanker lijden of daar een verhoogd risico op lopen (vooral borst- en baarmoederkanker) kunnen overwegen supplementen met fyto-oestrogenen te gebruiken. Er zijn echter ook studies waaruit blijkt dat het gebruik van isoflavonen juist het risico verhoogt. Ook lijkt het erop dat fyto-oestrogenen, door voortschrijdende ontkalking van de botten te voorkomen, de ontwikkeling van osteoporose kunnen tegengaan. Vrouwen in de menopauze kunnen door het gebruik van fyto-oestrogenen enige verlichting vinden van klachten als opvliegers en nachtelijk zweten. Tijdens de menopauze begint de hoeveelheid oestrogeen in het lichaam af te nemen. Door dit tekort aan te vullen, beschermen fyto-oestrogenen tegen hartaandoeningen en verlichten ze de ongemakken waarmee de menopauze gepaard kan gaan. Aanbevolen hoeveelheid Er is geen aanbevolen dagelijkse hoeveelheid voor fyto-oestrogenen vastgesteld. Lees de instructies op de verpakking aandachtig en overschrijd nooit de aanbevolen dosis, die overigens varieert per merk en type. Preparaten en natuurlijke bronnen Isoflavonen zitten voornamelijk in sojabonen, kikkererwten en andere peulvruchten (erwten en bonen). Lignanen zitten in oliezaden als lijnzaad en in volkoren graanproducten, groente en fruit. De beste bronnen van fyto-oestrogenen voor medicinaal gebruik zijn sojabonen, lijnzaad en rode klaver. Gebruik van supplementen Een supplement van fyto-oestrogenen kan nuttig zijn voor: * vrouwen in de menopauze - de voordelen van fyto-oestrogenen zijn dat ze de ontwikkeling van osteoporose, hartaandoeningen en bepaalde vormen van kanker zouden kunnen helpen voorkomen of het ziekteproces vertragen. 67 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi * mensen die kanker (met name borst- en baarmoederkanker) hebben gehad of daar een verhoogd risico op hebben. Er zijn echter ook studies waaruit blijkt dat het gebruik van isoflavonen juist het risico verhoogt. Als een farmacologische hormoontherapie gevolgd wordt, kan deze medicatie verstoord worden door het gebruik van supplementen. Overleg met de arts is dus zeker aan te raden. * mensen van wie het eten zeer weinig fyto-oestrogenen bevat. Referenties Bowman MA, Spangler JG. - 1997 - Osteoporosis in women. Prim Care.;24(1):27-36. Lock M -1991 - Contested meanings of the menopause. Lancet.;337:1270-1272. Shaw CR -1997- The perimenopausal hot flash: epidemiology, physiology, en treatment. Nurse Pract.;22:55-56. Sharp PC, Kunen JC - 1997 - Women's cardiovascular health. Prim Care.;24(1):114. Bron: VMS Medic Info Fyto-sterolen Plantensterolen of ‘fytosterolen’ werden voor het eerst als chemische entiteit beschreven in 1922. Het basisskelet is een steroidstructuur, verwant aan cholesterol, wat een belangrijke bouwsteen is van de celmembraan. Er bestaan meer dan 200 verschillende types fytosterolen. Zij kenmerken zich door één of twee onverzadigde koolstofbindingen. ‘Fytostanolen’ zijn gehydrogeneerde fytosterolen (zonder onverzadigde verbindingen) en planten bevatten hiervan slechts sporen (1,2). Wat weten we over de kinetiek van fytosterolen bij de mens? Fytosterolen maken deel uit van een normale gevarieerde voeding. De gastrointestinale absorptie blijft beperkt tot ongeveer 10% (2). Door hun analoge structuur verminderen fytosterolen en fytostanolen de absorptie van cholesterol in de darm. Ze verdringen cholesterol uit de micellen. Deze eigenschap opent therapeutische perspectieven voor eliminatie van cholesterol uit de ingenomen voeding en het onderbreken van de enterohepatische circulatie van galzouten (3,4). Wat doen fytosterolen in de preventie van coronaire hartziekte? Verlaging van cholesterolspiegels met ongeveer 10% werd gemeld met een dagelijkse dosis fytosterolen schommelend tussen 1 en 3 gram. Het dagelijks rantsoen via de voeding varieert van 167 tot 437 mg. Maar ook een dosis van 150 mg in een fytosterolvrij dieet zou reeds de absorptie van cholesterol reduceren. Een initiële verlaging met 10% van het LDL-cholesterol kan tot 20% oplopen onder een dieet arm aan verzadigde vetten en cholesterol. Nevenwerkingen stellen doorgaans geen probleem. Fytosterolen verlagen wel de plasmaspiegels van bètacaroteen, maar niet van vitamine A of D (4-6). Over harde eindpunten, zoals cardiovasculaire mortaliteit of cardiovasculaire accidenten, is nog geen evidentie. Op basis van het beschikbare studiemateriaal kunnen fytosterolen en fytostanolen mogelijk wel beschouwd worden als additionele maatregel om het serumcholesterol in bedwang te houden. Besluit Fytosterolen, maar vooral fytostanolen in bepaalde dieetmargarines, creëren enig perspectief voor preventie van hart- en vaatziekten door een verlaging van het totaal circulerend cholesterol. Tot nu toe beschikken we niet over gegevens wat harde eindpunten betreft. Referenties 1. Bouic PJ. The role of phytosterols and phytosterolins in immune modulation: a review of the past 10 years. Curr Opin Clin Nutr Metab Care 2001;4:471-5. 2. Plat J, Mensink RP. Effects of plant sterols and stanols on lipid metabolism and cardiovascular risk. Nutr Metab Cardiovasc Dis 2001;11:31-40. 68 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi 3. Wong NC. The beneficial effect of plant sterols on serum cholesterol. Can J Cardiol 2001;17:715-21. 4. Spiller, G. A. Ed. 1996. CRC Handbook of Lipids in Human Nutrition. CRC Press. Boca Raton, FL. 233 pp. stlund RE. Phytosterols in human nutrition. Annu Rev Nutr 2002;22:533-49. 5. Lichtenstein AH. Plant sterols and blood lipid levels. Curr Opin Clin Nutr Metab Care 2002; 5:147-152. 6. Katan MB, Grundy SM, Jones P, et al. Efficacy and safety of plant stanols and sterols in the management of blood cholesterol levels. Mayo Clin Proc 2003;78:965-78. 7. www.benecol.com/home2.jhtml (geraadpleegd op 18 juni 2004). 8. www.becel.nl/home/content (geraadpleegd op 18 juni 2004) PHYTOSTEROLS: Highest phytosterol foods in Dukes database based on dry weight values calculated from USDA Ag Handbook 8 et seq. are sesame at 8,100 ppm, lettuce as 6,330, sunflower seed at 5,640, black cumin at 5,100, hazelnut at 5,000, cucumber at 3,540, asparagus at 3,095, okra at 2,400 (and contains the male contraceptive gossypol), cauliflower at 2,325 ppm, buckwheat at 2,270, oregano at 2,185, beet at 1,970, spinach at 1,800, crucifer leaves at 1,700, cashew nuts at 1,700, onions at 1,455, pumpkin or squash at 1,425, radishes at 1,355, tomatoes at 1,155, celery at 1,120, basil at 1,060 at etc. One could easily use such data to construct hypocholesterolemic salads and soups to replace the hypercholesterolemic modern meat and potatoes. A high phytosterol fruit salad would include figs (1,485 ppm), strawberries (1,425), apricots (1,320) with a little hypercholesterolemic ginger (910). Since the phytosterols hang with the oils, one might seek an inexpensive sesame or sunflower oil with even more vinegar for the salad dressing. Examining Spiller's phytosterol table, one sees that sprouts are unusually rich in sterols. Fytosterolen zijn niet afkomstig uit cholesterol (in dieren aanwezig) maar uit planten (‘fyto’). Zowel plantaardige steroïden (=fytosterolen) als dierlijke (=cholesterol) kunnen in de mens omgezet worden tot cortison, testosteron (bij de man) of oestradiol (bij de vrouw), maar toediening van cholesterol is veel te gevaarlijk met het oog op aderverkalking. Daarom, zelfs als het cholesterolgehalte te laag zou zijn, is het beter fytosterolen te nemen in de vorm van de hiervoor aangegeven voedingsmiddelen. Ook kunt u de apotheek vragen om een bereiding te maken op basis van geneeskruiden, zoals Eleutherococcus, ginseng, sabal,taraxacum, soja en tarwekiemen (100 tot 200 milligram van elk van deze gedroogde gepulveriseerde kruiden is voldoende voor een dagdosis. Neem dit gedurende 4 tot 6 weken). Dit is een natuurlijke methode om zogenaamde steroïdale moleculen (zoals cortison, maar ook testosteron en oestrogenen) in opbrengst te vermeerderen. De klieren die deze hormonen produceren, zullen hun taak gemakkelijker en sneller uitvoeren wanneer u zorgt voor meer grondstoffen voor deze hormonen, met name fytosterolen. U vindt deze in voeding, met name in volle granen, zaden en pitten (bijvoorbeeld vijgen, bessen en zelfs druiven- en pompoenpitten), noten (alle soorten zijn goed), wortels (peentjes, radijsjes, pastinaak, knolselderij en dergelijke) en sojabonen. G Genisteïne en soja Zie flavonoïden, isoflavonen, fyto-oestrogenen De isoflavonen genisteïne en daidzeïne zijn sterk immuunverhogend. Van de andere stoffen aanwezig in een extract verhogen de zogenaamde saponinen ook de immuniteit. De fytosterolen verlagen het cholesterolgehalte. Andere isoflavonen verbeteren de botdichtheid. Het extract dient liefst non-GMO te zijn, want dan bevat het geen genetisch gemanipuleerde soja. Eén capsule dient een soja extract te bevatten met tenminste 40 mg isoflavonen. 69 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi WANNEER GEBRUIKEN Overgang: In enkele grote onderzoeken (HERS I/II en WHI) is gevonden dat soja wel de voordelen heeft, maar niet de nadelen van hormoontherapie. Uit deze onderzoeken blijkt dat vrouwen in de overgang er goed aan zouden doen om sojaproducten in hun voeding op te nemen. De overgangsklachten nemen hierdoor af. Bovendien kunnen de plantaardige (fyto-) oestrogenen gunstig zijn bij de preventie van kanker en hart- en vaatziekten. Een hierbij heel belangrijk isoflavon is genisteïne (heeft een oestrogeenwerking). Deze is volgens onderzoek werkzaam bij o.a. osteoporose, hart- en vaatziekten en menopauze klachten. Cholesterol: Soja-extract kan ook het cholesterolgehalte verlagen en vooral het ‘slechte’ LDL cholesterol. De Amerikaanse FDA, de hoogste voedingsautoriteit van de Verenigde Staten, zegt dat soja- producten bijdragen tot een vermindering van het risico op hart- en vaatziekten. Preventie kanker: Uit meerdere onderzoeken blijkt ook de beschermende rol van isoflavonen tegen een aantal andere aandoeningen zoals kanker en botontkalking. In een grote studie in Japan bleek de inname van isoflavonen geassocieerd te zijn met een verminderd risico op borstkanker. SAMENVATTING Een goed soja-extract is een uitstekend hulpmiddel voor vrouwen in en na de overgang. Het beste is het te nemen ter preventie. Maar ook tijdens de menopauze verbetert het allerlei klachten die geassocieerd worden met de overgang, maar er niet bij hoeven te horen. TOT SLOT Ook rode klaver-extract is geschikt voor alle bovenstaande klachten. Maar sommige mensen voelen zich prettiger bij een soja-extract. Dit is een kwestie van individuele voorkeur. REFERENTIES Messina MJ. Nutr Clin Care. 2002 Nov-Dec;5(6):272-82. Soy foods and soybean isoflavones and menopausal health. Suthar AC, Banavalikar MM, Biyani MK. Indian J Exp Biol. 2001 Jun;39(6):520-5. Pharmacological activities of Genistein, an isoflavone from soy (Glycine max): part II--anti-cholesterol activity, effects on osteoporosis & menopausal symptoms. Suthar AC, Banavalikar MM, Biyani MK. Indian J Exp Biol. 2001 Jun;39(6):511-9. Pharmacological activities of Genistein, an isoflavone from soy (Glycine max): part I--anti-cancer activity. Hasler CM. J Cardiovasc Nurs. 2002 Jul;16(4):50-63; quiz 75-6. The cardiovascular effects of soy products. Fitzpatrick LA. Endocrinol Metab Clin North Am. 2003 Mar;32(1):233-52, viii. Duncan AM, Phipps WR, Kurzer MS; Best Pract Res Clin Endocrinol Metab. 2003 Jun;17(2):253-7; Phyto-oestrogens. Kritz-Silverstein D, Von Muhlen D, Barrett-Connor E, Bressel MA :Menopause. 2003 May-Jun;10(3):196-202. GENISTEIN: Duke: I've been seeking reliable data for three years now, but here's the best I can do for my Independence Day rundown, on a high-low for food grade genistein sources (I'm stretching the point by including clover flowers, rarely consumed by normal non-herbalists); sub-clover 473 ppms, tarhui (Lupinus mutabilis) 111 ppms, peanut 54, groundnut (Apios americana) 48, soybean 46, crimson-clover blossum 25, red clover blossum 19, fenugreek 18, montane clover 10, fababean 6, zigzag clover 6, strawberry clover 5, mungbean 2. Note that subclover flowers have almost ten times as much as soybean, enough that cattle grazing the sub-clover often have estrogenic problems, even miscarriage. And I like my peanuts even better, now that I see they have more genistein than soybean. Any day now the following table is due for publication. SEED SAMPLE Genistein (ppms) Daidzein (ppms) 70 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Psoralea corylifolia 1528.0 539.7 (Kudzu Root 316.9 949.8) Yellow split pea 45.8 0.4 Black turtle beans 45.1 0.4 Baby lima beans 40.1 0.4 Large lima beans 34.4 0.3 Anasazi beans 29.8 6.5 Red kidney beans 29.3 2.7 Red lentils 25.0 5.2 SOYBEANS 24.1 37.6 Black eyed peas 23.3 0.3 Pinto beans 22.3 23.2 Mung beans 21.8 0.3 Azuki beans 21.2 4.6 Faba beans 19.9 5.0 Great northern beans 17.7 7.2 Anthyllis vulneraria 3.7 1.8 Geraniol,de geur van rozen Synonyms: Lemonol, beta-Geraniol, trans-3,7-Dimethyl-2,6-octadien-1-ol Description: Geraniol is acyclic monoterpene-alcohol. Pure geraniol is a colourless oily liquid, with a sweet rose-like scent. When oxidized, geraniol becomes geranial or citral. Distribution: Bergamot, carrot, coriander, lavender, lemon, lime, nutmeg, orange, rose, blueberry and blackberry. Action of Geraniol: Geraniol is a natural antioxidant. Geraniol has been suggested to help prevent cancer. Carnesecchi S. et al demonstrated in his study "Geraniol, a component of Plant Essential Oils, Inhibits Grwoth and Polyamine Biosyntehsis in Human Colon Cancer Cells", (Pharmacology, July 2001) that geraniol caused a 50% increase of ornithine decarboxylase activity, which is enhances during cancer growth. Geraniol inhibits DNA synthesis. Burk YD concluded in his study "Inhibition of Pancreatic Cancer Growth by the dietary isoprenoids farnesol and geraniol" (Lipids, February 1997) that geraniol, farnesol and perilll alcohol suppress pancreatic tumor growth. Other animal studies have also demonstrated the anticancer effects of geraniol. Facts about Geraniol: Geraniol is mainly used in perfumery and flavouring. GERANIOL: Highs for geraniol in Dukes database include horsebalm (to 2.9%), carrot (to 0.8%), skhabar (to 0.7%), merrill flowers (to 0.44%), mahapengiri (to 0.3%), mountain mint (to 0.28%), tea (to 0.25%) and east Indian lemongrass (to 0.25%) on a dry weight basis. Geraniol als afschrikmiddel voor insecten Geraniol is an alcohol found in many plant oils, including citronella, lemongrass, and oil of rose.8 It is used as a fragrance in personal care products and detergents and also to flavor drinks, ice cream, and candies.9 In the late 1990s, research at the University of Florida identified geraniol as "the first effective alternative to products containing DEET."10 USDA researchers found that a geraniol-based repellent protected against mosquito bites between two and four hours, depending on the species of mosquito.2 Evaluations of geraniol have identified a few potential health hazards. According to EPA, geraniol causes moderate eye and skin irritation.9 Longer-term toxicology tests were waived. According to NIOSH, it is severely irritating to skin.11 # National Institute for Occupational Safety and Health. 2003. Registry of toxic effects of chemical substances: citronella oil. http://www.cdc.gov/niosh/rtecs/ge8583b0.html # Health Canada. Pest Management Regulatory Agency. 2004. Re-evaluation of citronella oil and related active compounds for use as personal insect repellents. http://www.pmra-arla.gc.ca/english/pdf/pacr/pacr2004-36-e.pdf Glucosinolate / Mosterdolieglycosiden 71 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Senfölglucoside (Glucosinolate) sind charakteristische Inhaltsstoffe von Pflanzen aus der Überordnung Capparanae, wobei die Kreuzblütengewächse (Brassicaceae) zu den bei uns am bekanntesten Familien zählt. Diese Verbindungen zersetzen sich bei Zellverletzung durch das pflanzeneigene Enzym Myrosinase zu den für Geschmack und Geruch typischen Senfölen und Nitrilen und bieten somit der Pflanze einen Schutz vor Fraßschäden und mikrobiellem Befall. Durch Zerkleinern der Gemüse wird die verfügbare Menge an Senfölen erhöht, wogegen ein Erhitzen zu einer Einbuße führt. Besonders wertvoll in der Ernährung sind Sprossen aus Rettich-, Radieschen-, Kressesamen u.ä. Einteilung: Chemisch gesehen sind Glucosinolate das Sulfat einer Thiohydroxamsäure, wobei das Molekül durch am organischen Schwefelatom gebundene Glucose stabilisiert wird. Bei Zellverletzung kommt es unter dem Einfluss von Myrosinase in Gegenwart von Ascorbinsäure zur Abspaltung von Sulfat zur Umlagerung zum entsprechenden Isothiocyanat bzw. Thiocyanat, in schwach saurem Millieu dagegen zu einem Nitril. Besitzt der Alkylrest eine ß-Hydroxylgruppe wird unter Ringbildung ein 2-Oxazolidinthion-Derivat wie z.B. Goitrin gebildet. Flüchtige Senföle zeichnen sich durch einen stechenden Geruch, nichtflüchtige durch einen scharfen Geschmack aus, während Nitrile ein lauchartiges Aroma besitzen. Wirkungen: Von den Abbauprodukten der Glucosinolate vermutet man krebshemmende Eigenschaften, die allerdings vom Zeitpunkt des Verzehrs abhängig sind. So wird vermutlich die Entstehungsphase bösartiger Zellen gehemmt, indem bestimmte Phase-I-Enzyme, die für eine Giftung verantwortlich sind, gehemmt und Phase-IIEnzyme, die die Ausscheidung fördern, induziert werden. Dabei wirken die verschiedenen Verbindungen synergistisch, d.h. besser als die einzelnen, isolierten Substanzen. Zu der antikanzerogenen Wirkungen könnte auch eine antioxidative und immunmodulierende Wirkung der Senföle beitragen. Indolhaltige Glucosinolate scheinen wegen eines phytestrogenen Effekts die Entstehung hormonabhängiger Tumoren wie Brust- oder Prostatakrebs hemmen zu können. Weiterhin besitzen die Senföle und Thiocyanate insbesondere die aus Kresse oder Meerrettichwurzel eine wachstumshemmende Wirkung auf bestimmte Bakterien und Pilze, was insbesondere bei Harnwegsinfekten vorteilhaft sein könnte. Thiocyanate, Isothiocyanate und insbesondere Goitrine können die Bildung eines Kropfes begünstigen. Beim Menschen kommen diese Effekte aber kaum zum Tragen, da die hierfür erforderlichen Mengen mit der Nahrung kaum erreicht werden. Trotzdem sollte auf eine ausreichende Jodzufuhr geachtet werden. In konzentrierten Zubereitungen (z.B. Rettich- oder Kressesaft) wirken die Senföle stark schleimhautreizend. Diese Säfte sollten daher nur verdünnt eingenommen werden. Vorkommen: Glucosinolat Glucocapparin Glucoerucin Glucoraphanin Glucoiberin Alkylrest Beispiele MethylKaperngewächse 4-MethylthiobutylKohlarten, Ölraute 4-Methylsulfinyl-3-butylenBrokkoli, Rettich 3-Methylsulfinylpropyl- Weißkohl, Blumenkohl, Brokkoli, Schleifenblumensamen Sinigrin AllylSchwarzer Senf, Kohlarten, Rettichsamen, Meerrettichwurzel Progoitrin 2-Hydroxy-3-butenylRaps, Kohlarten Glucotropaeolin BenzylGarten- und Kapuzinerkresse Gluconasturtiin Phenethyl- Garten- und Brunnenkresse, Schwarze Senfsamen Glucosinalbin 4-HydroxybenzylWeißer Senf Glucobrassicin 3-IndolylmethylKohlarten, Senf, Rettich Literatur: Bernhard Watzl: Bernhard Watzl, Glucosinolate, Ernährungs-Umschau 48 (2001) Heft 8 Gunter Metz: 72 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Phytamine - Pflanzliche Nahrung zur Prävention PZ-Schriftenreihe Nr. 13 (2001), Govi Verlag Georg Schiller, Karl Hiller: Arzneidrogen, 4. Aufl. 1999, Spektrum Akademischer Verlag Hager ROM 2002, Springer Verlag Glycerol, glycerine Das wasserfreie Glycerin ist eine dicklich-sirupartige (viskose); stark wasseranziehende und süß schmeckende Flüssigkeit (vgl. Name: von griech. glykys = süß). Die Süßkraft des Stoffes ist beachtlich, sie erreicht immerhin 60% der Süße von Rohrzucker! Kühlt man wasserfreies Glycerin längere Zeit unter eine Temperatur von 0 °C ab, so erstarrt es zu farblosen, rhombischen Kristallen. Der Schmelzpunkt beträgt 17,9 °C; das Glycerin siedet bei 290 °C unter Zersetzung. Erhitzt man es in einem Porzellantiegel mit dem Bunsenbrenner, so brennt es nahezu rückstandsfrei ab. Beim Zerreiben einiger Tropfen zwischen den Fingern fühlt sich die Substanz "fettig" an. Mit Wasser ist die Flüssigkeit in jedem Verhältnis mischbar, dagegen ist sie in Diethylether und Chloroform praktisch unlöslich. In Aceton ist wasserfreies Glycerol schwer löslich. (1,2,3-Propantriol,"Ölsüß") Darstellung: Der Stoff wurde im Jahre 1873 von SCHEELE bei der Verseifung von Olivenöl und Bleioxid gefunden. Früher stammte Glycerin ausschließlich aus natürlichen Quellen (Glycerinwässer, die bei der Fetthydrolyse anfallen), während in der Folgezeit die Gewinnung durch chemische Synthese an Bedeutung gewann. Man geht dabei vom Propylen (Propen) aus, wobei zuerst bei hoher Temperatur mit Chlor umgesetzt und später unterchlorige Säure angelagert wird. Glycerine of glycerol is de eenvoudigste drievoudige alcohol en wordt in de oleochemie gemaakt door hydrolyse van plantaardig of dierlijk vet of olie. Deze biologische vetten zijn drievoudige esters van glycerine met drie vetzuurketens. Glycerine is onder andere een bijproduct van de zeepfabricage en van biodiesel productie. Glycerine is een vloeistof met een hoge viscositeit. De stof is kleurloos, reukloos en smaakt zoet. De stof is niet giftig en oplosbaar in water. De stof komt van nature in het menselijk lichaam voor. De stof wordt in medische preparaten gebruikt, om een vergladdend of verzachtend effect te bereiken. Zo wordt het toegepast in hoestdranken en zetpillen. Glycerine wordt gebruikt in cosmetica, bijvoorbeeld tandpasta, mondwaters, shampoo, handcrème en zeep. Ook als oplosmiddel in kruidenpreparaten, de glycerinemaceraten uit de gemmotherapie. Glycerine wordt in de voeding gebruikt als oplosmiddel of zoetmaker, bijvoorbeeld in snoep, gebak en margarine. Het is een toegestane stof met als Enummer 422. Glycerine vindt industriële toepassingen als weekmaker in kunststoffen en als antivries. Door een chemische reactie met een mengsel van geconcentreerd salpeterzuur en zwavelzuur (nitreerzuur) ontstaat nitroglycerine, de basis van dynamiet. Ook wordt het gebruikt als basis voor polyolen, die weer een componenent van polyurethaan zijn. Glycoalcaloïde Zie ook alcaloïden 73 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Een glycoalcaloïde behoort tot een groep van giftige stoffen die in planten gevonden worden, bijvoorbeeld planten die behoren tot de Nachtschadefamilie. Een voorbeeld hiervan is solanine* in aardappelen, waarvan vooral rassen voor de zetmeelproductie een hoog gehalte kunnen hebben. Bij het proeven van deze aardappelen ontstaat er in de keel een branderig gevoel. Dit solanine is een verbinding van het alkaloïde solanidine met een suikerketen en behoort derhalve ook tot de chemische groep der glycosiden. Bij tomaten komt het tomatine voor, een verbinding tussen het alkaloïde tomatidine met een vierwaardige suikergroep. Vooral in nog groene tomaten kan een hoog gehalte voorkomen. In de V.S. zijn vergiftigingen voorgekomen, omdat daar chutney gemaakt wordt waarbij veel onrijpe tomaten worden gebruikt. Glycosiden Glycosiden zijn een groep van chemische stoffen die van nature vrijwel alleen in planten voorkomen. Ze zijn opgebouwd uit een suiker (het glycon) en een nietsuiker (het aglycon) deel. Glycosiden hebben vaak een belangrijke fysiologische of farmacologische werking. Classificatie Chemisch gezien zijn glycosiden suikers die aan een niet-suiker zijn gebonden. De glycosiden kunnen worden geclassificeerd aan de hand van het glycon, de type verbinding of het aglycon. De meest voorkomende suiker in glycosiden is glucose (druivensuiker), maar ook galactose, rhamnose en grotere suikerketens komen voor. Naar gelang de chemische aard van het suikergedeelte spreekt men derhalve ook wel van de glucosiden, rhamnosiden etc. Ook kan onderscheid worden gemaakt naar het aantal suikereenheden van het glycoside: de mono-, di- en triglycosiden etc. * Type verbinding Afhankelijk van de groep van het niet-suiker (bijvoorbeeld hydroxyl, thiol, amine of aan C gebonden H) deel waar het glycon aan vast zit, zijn de glycosiden in 4 groepen onder te verdelen: de O-glycosiden, de S-glycosiden of thioglycosiden, de N-glycosiden of nitroglycosiden en de C-glycosiden of glycosylen. Voorbeelden zijn: 1. de alcohol- en fenolglycosiden, zoals het salicine (pijnstiller uit de wilgenbast) en glucovanilline. 2. de anthraquinonglycosiden. Deze glycosiden komen in sennapeulen, rabarber en aloë voor. De toepassing is als laxantium (laxeermiddel). 3. de flavonoïdglycosiden. Deze grote groep bevat vele glycosiden. 4. de steroidglycosiden. Het aglycon is een steroïd skelet. Belangrijke stoffen zijn het digoxine en digitoxine die in de moderne geneeskunde nog steeds worden gebruikt. Ze worden gewonnen uit de Digitalis (vingerhoedskruid), Scilla en Strophantus families. 5. de isothiocyanaatglycosiden. Zoals de naam al suggereerd bevatten deze stoffen zwavel. Sinigrine en sinalbine komen in mosterdzaad voor. 6. de blauwzuurglycosiden, zoals amygdaline. Deze glycosiden behoren tot de N-glycosiden. De stoffen komen veel voor amandelnoten en in de pitten van kersen, appels, pruimen, perziken, abrikozen. Ook in cassave zitten veel van deze glycosiden die voor gebruik uitgewassen moeten worden. Na contact met bepaalde enzymen kan het zeer giftige blauwzuurgas (HCN) vrijkomen. 7. de coumarineglycosiden. 8. bepaalde saponinen. Verspreiding * Plantenrijk De glycosiden komen verspreid in het plantenrijk voor, maar bepaalde glycosiden met kenmerkende aglyconen zijn ook vaak kenmerkend voor bepaalde plantenfamilies. 74 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi * Dierenrijk Ook in dieren komen stoffen voor die feitelijk glycosiden zijn. In het menselijk lichaam bijvoorbeeld, worden metabolieten van farmaca (in het algemeen nietsuikers) vaak gekoppeld aan het suiker glucuronzuur. Hierdoor neemt de wateroplosbaarheid toe waardoor de metaboliet beter via de nieren uitgescheiden kan worden. Ginsenosides / Ginsengosiden Ginsenosides are a class of steroid-like compounds, triterpene saponins, found exclusively in the plant genus Panax (ginseng). Ginsenosides have been the target of research, as they are viewed as the active compounds behind the claims of ginseng's efficacy. Because ginsenosides appear to affect multiple pathways, their effects are complex and difficult to isolate. Medicinal and economic value The reason for so much research being targeted on ginsenosides is the fact that public enthusiasm for herbal and other unconventional remedies continues to grow in the United States as well as throughout the world. With annual sales of more than $300 million accounting for a 15 to 20 % market share in the United States, ginseng is one of the most commonly used herbal medicinal remedies by American consumers. [1] In United States, ginseng preparations are classified as dietary supplements, while Europeans particularly Germans regard them as drugs. [2] In several European countries, ginseng and other phytomedicinals are prescribed by physicians, and elements of botanical medicine are again being taught in medical schools. In its Commission E Monographs[1], which set standards for safety and efficacy of medicinal herbs, the German government recognizes use of ginseng as a tonic for invigoration and fortification during times of fatigue and debility. Chemistry Ginsenosides share a similar basic structure, consisting of gonane steroid nucleus having 17 carbon atoms arranged in four rings. They are classified into 2 groups by the skeleton of aglycones, namely dammarane type and oleanane type. [3] Dammarane type includes 2 classifications: the 20(S)-protopanaxadiol [ppd] and 20(S)-protopanaxatriol [ppt] classifications. The ppd classification contains the most abundant ginsenosides in ginseng, such as ginsenosides Rb1, Rb2, Rb3, Rc, Rd, Rg3, Rh2, and the aglycone PD. The ppt classification contains ginsenosides Re, Rg1, Rg2, Rh1, and the aglycone PT. Oleanane type includes oleanolic acid derivatives. Canadian researchers have shown structure-function relationship of ginsenosides in reducing cell proliferation and inducing apoptosis in the human leukemia (THP-1) cell line. The presence of sugars at C-3 and C-6 in PD and PT aglycone structures reduces the potency to induce apoptosis in leukemia cells. [4] Pharmacokinetics When taken orally, ppd-type saponins are mostly metabolized by intestinal bacteria to ppd monoglucoside, 20-O-beta-D-glucopyranosyl-20(S)-protopanaxadiol (M1). [5] In humans, M1 is detected in plasma from 7 hours after the intake of Ginseng and in urine from 12 hours after the intake. These findings indicate that M1 is the final metabolite of ppd-type ginsenosides. [2] M1 is referred to in some articles as IH-901 [6] , and in others as compound-K. [2] Physiological and pharmacological effects 75 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Effect on glucose transport Ginsenoside Rb1, Rb2, Rc, Rf, Rg1, Rg2 and Re were found to stimulate glucose uptake in sheep erythrocytes dose-dependently. [7] The maximum effect was observed at 1microM of ginsenoside Rb1 showing an increase of 24+/-5% above basal activity. However, ginsenoside Rg3, chikusetsusaponin Ia, and glycyrrhetic acid significantly inhibited glucose transport in sheep erythrocytes. Sotaniemi et al. conducted human clinical study and demonstrated a reduction in the levels of fasting blood glucose and glycosylated hemoglobin A1c (HbA1c) relative to placebo in persons with type 2 diabetes mellitus treated with ginseng. Ginseng improved mood and psychophysical performance which in turn increased physical activity and reduced body weight. [8] A preliminary clinical study by Canadian scientists revealed that American ginseng has significant blood glucose-lowering action both in non-diabetic subjects and subjects with type 2 diabetes mellitus when ginseng was given 40 minutes prior to the test meal. Therefore, ginseng may be useful as a means to lower the glycemic index of diabetic diet, in order to improve glucose control. [9] The antihyperglycemic effect of ginseng may be of potential relevance in cancer management, as NIDDM has been observed to be correlated with increased cancer incidence and elevated insulin levels may stimulate growth of tumors. [10] Effect on Cardiovascular system Chinese scientists Zhan et al. studied the cardioprotective action of ginseng in patients undergoing cardiopulmonary bypass for mitral valve surgery. [11] Among 30 patients studied, 11 received normal cardioplegic solution (used to suspend cardiac action during phases of the surgical procedure), 11 received a solution with ginseng extract and 8 received a solution containing ginsenosides Rb1 and Rb2. Total ginseng extract enhanced recovery of cardiac hemodynamic performance and significantly lowered mitochondrial swelling during the period of ischemia. Interestingly, total root extract was more effective than individual ginsenosides. This indicates that ginsenosides may act in concert rather than individually. Antioxidant action Several recent studies have suggested that the antioxidant and organ-protective actions of ginseng are linked to enhanced nitric oxide (NO) synthesis in endothelium of lung, heart, and kidney and in the corpus cavernosum. [1] Effect on physical performance In a double-blind, randomized, crossover study, the effects of ginseng extract combined with dimethylaminoethanol bitartrate, vitamins, minerals, and trace elements on physical performance during exercise were studied. The total work load and maximal oxygen consumption (VO2 max) during exercise were significantly greater after the ginseng ingestion than after placebo. At the same work load, oxygen consumption, plasma lactate levels, ventilation, carbon dioxide production, and heart rate during exercise were significantly lower after the ginseng preparation than after placebo. The effects of ginseng were more pronounced in the subjects with maximal oxygen consumption below 60 ml/kg/min during exercise than in the subjects with levels of 60 ml/kg/min or above. Since maximal oxygen consumption (VO2 max) reflects a person's physical fitness, above finding indicates that ginseng's effects were more pronounced in those with lower physical fitness (lower aerobic capacity). The results indicate that the ginseng preparation increased the subjects' work capacity by improving muscular oxygen utilization. [12] Effects on pulmonary functions and exercise capacity In a double-blind, randomized, placebo-controlled study, Israeli scientists evaluated the effects of G115 (Ginseng extract standardized to 4% total ginsenosides) on Maximum Voluntary Ventilation (MVV), Maximum Inspiratory Pressure (MIP) and maximum VO2 (VO2max) in patients with moderately severe chronic obstructive lung disease (COPD). They found that Ginseng extract (standardized to 4% total ginsenosides) at 100 mg taken orally twice daily improves respiratory muscle strength (depicted by increase in MIP) and 76 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi respiratory muscle endurance (reflected by increase in MVV). There was also an increase in exercise capacity (reflected by increase in VO2max). [13] Effect on psychomotor performance A double-blind, placebo-controlled clinical study on the effect of a standardized ginseng extract on psychomotor performance in healthy volunteers revealed that subjects who took ginseng performed significantly better in mental arithmetic than placebo group. Therefore it was concluded that ginseng may be superior to placebo in improving certain psychomotor functions in healthy subjects. [14] Antiallergic Activity Korean scientists studied the antiallergic activities of ginsenosides and their metabolites, as produced by human intestinal bacteria. Compound-K which is a main metabolite, had the most potent inhibitory activity on beta-hexosaminidase release from RBL-2H3 cells and on the PCA (Passive cutaneous anaphylaxis) reaction. The inhibitory activity of compound-K was more potent than that of disodium cromoglycate, one of the commercial anti-allergic drugs. Their findings suggest that the antiallegic action of compound-K originates from its cell membrane stabilizing activity and that the ginsenosides are prodrugs with extensive antiallergic properties. [15] Antitumor activity Japanese scientist H. Hasegawa discovered that M1 inhibits tumor cell growth by suppressing glucose uptake. [16] He also found that M1 possesses antimetastatic effects in vitro as well as in vivo. [17] Therefore it might have potential clinical use in the prevention and treatment of cancer, especially with acquired resistance to Cisplatin. [18] South Korean scientists tested in vitro the antitumor activity of M1 against four human cancer cell lines and one subline resistant to cisplatin, one of the most effective antitumor agents used in cancer patients. The human cancer cell lines tested were human myeloid leukemia (HL-60), pulmonary adenocarcinoma (PC14), gastric adenocarcinoma (MKN-45), hepatoma (HepG2) and Cisplatin-resistant PC/DDP cell lines. M1 inhibited the proliferation of above cancer cells by 50% at concentrations of 24.3, 25.9, 56.6, 24.9 and 20.3 μM respectively. This shows that higher concentrations of M1 were needed to suppress 50% of tumor cells than Cisplatin. However, M1 is not cross-resistant to Cisplatin-resistant adenocarcinoma cell line and could be a candidate for the treatment of Cisplatin-resistant pulmonary cancer. Chemoprevention of cancer Another group of researchers found that M1 inhibited the mutagenicity of benzo[a]pyrene(B[a]P), a potent chemical carcinogen ubiquitous in our environment. [19] In the chromosomal aberration assay, M1 reduced the frequency of chromosome aberration induced by B[a]P. Therefore ginseng saponin metabolites including M1 have potential as chemopreventive agents. Korean scientist Yun et al found reduced relative risks of various cancers among ginseng users. [20] Smokers who took ginseng had lower risks of smoking-related cancers (lung, lip, oral cavity, pharynx and liver) than those who did not. The risk for stomach and lung cancers was significantly reduced by ginseng intake, showing a statistically significant dose-response relationship in each follow-up year. Effect on nerve cells M1 is shown to produce significant recovery from memory impairment, axonal atrophy and synaptic loss induced by beta-amyloid(25-35) in mice . These results suggest that orally taken ppd-type saponins may reactivate neuronal function in Alzheimer's disease. [21] Phytotaxonomic differences Some popular commercially available Panax species include Panax ginseng C.A. Meyer, Panax quinquefolius L., Panax notoginseng (Burk) Chen, Panax vietnamensis and Panax japonicus. Panax ginseng grows in Korea, Japan and Jilin Province of China. It is also called Korean ginseng. Panax quinquefolius grows in United States and Canada. It is called American ginseng or Fen Guang ginseng 77 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi commercially. Panax notoginseng grows in Yun nan, Guang xi Province, China and is also called San chi or Tian chi. P. vietnamensis is commercially known as Vietnamese Ginseng and is grown in Vietnam. P. japonicus, grown in Japan is commercially known as Chikusetsu-ninjin and contains the highest amount of total ginsenosides. P. ginseng contains the lowest amount of total ginsenosides. However, more than 90% of the total ginsenosides in P. japonicus are oleanolic acid type plus one dammarane type (Chikusetsusaponin III). The latter is not found in the other 4 Panax species mentioned above. P. notoginseng contains high levels of Rb1, Rd and Rg1 (dammarane type saponins), but lacks oleanolic acid saponins. [22] Rb1 appears to be most abundant in Panax quinquefolius (American Ginseng). References 1. ^ a b Gillis CN et al (1997). "Panax ginseng pharmacology: a nitric oxide link?". Biochem Pharmacol 54 (1): 1–8. PMID 9296344. 2. ^ a b c Tawab MA et al (2003). "Degradation of ginsenosides in humans after oral adminstration". Drug metabolism and disposition 31 (8): 1065–1071. PMID 12867496. 3. ^ Tansakul P et al (2006). "Dammarenediol-II synthase, the first dedicated enzyme for ginsenoside biosynthesis, in Panax ginseng". FEBS Lett 580 (22): 5143–5149. PMID 16962103. 4. ^ Popovich DG et al (2002). "Structure-function relationship exists for ginsenosides in reducing cell proliferation and inducing apoptosis in the human leukemia (THP-1) cell line". Archives of Biochemistry and Biophysics 406 (1): 1–8. PMID 12234484. 5. ^ Hasegawa H et al (1996). "Main ginseng saponin metabolites formed by intestinal bacteria". Planta medica 62 (5): 453–457. PMID 8923812. 6. ^ Oh SH et al (2004). "A ginseng saponin metabolite-induced apoptosis in HepG2 cells involves a mitochondria-mediated pathway and its downstream caspase-8 activation and Bid cleavage". Toxicology and Applied Pharmacology 194 (3): 221–229. PMID 14761678. 7. ^ Hasegawa H et al (1994). "Interactions of ginseng extract, ginseng separated fractions, and some triterpenoid saponins with glucose transporters in sheep erythrocytes". Planta Medica 60 (2): 153–157. PMID 8202566. 8. ^ Sotaniemi EA et al (1995). "Ginseng therapy in NIDDM patients: effects on psychophysical performance, glucose homeostasis, serum lipids, serum aminoterminalpropeptide concentration, and body weight". Diabetes care 18 (10): 1373–1375. PMID 8721940. 9. ^ Vuksan V et al (2000). "American ginseng (Panax quinquefolius L) reduces postprandial glycemia in nondiabetic subjects and subjects with type 2 diabetes mellitus". Arch Intern Med 160 (7): 1009–1013. PMID 10761967. 10. ^ Chang YS et al (2003). "Panax ginseng: A role in cancer therapy ?". Integrative cancer therapies 2 (1): 13–33. PMID 12941165. 11. ^ Zhan Y et al (1994). "Protective effects of ginsenoside on myocardiac ischemic and reperfusion injuries". Chinese Medical Journal 74 (10): 626–628. PMID 7842343. 12. ^ Pieralisi G et al (1991). "Effects of a standardized ginseng extract combined with dimethylaminoethanol bitartrate, vitamins, minerals, and trace elements on physical performance during exercise.". Clinical Therapeutics 13 (3): 373–382. PMID 1954639. 13. ^ Gross, D et al (2002). "Ginseng improves pulmonary functions and exercise capacity in patients with COPD". Monaldi Archives for Chest Disease 57 (5-6): 242–246. PMID 12814035. 14. ^ D'Angelo L et al (1986). "A double-blind, placebo-controlled clinical study on the effect of a standardized ginseng extract on psychomotor performance in healthy volunteers". Journal of Ethnopharmacology 16 (1): 15–22. PMID 3528672. 15. ^ Choo MK et al (2003). "Antiallergic activity of ginseng and its ginsenosides". Planta medica 69 (6): 518–522. PMID 12865969. 16. ^ Hasegawa H et al (1994). "Inhibitory effect of some triterpenoid saponins on glucose transport in tumor cells and its application to in vitro cytotoxic and antiviral activities.". Planta Medica 60 (3): 240–243. PMID 8073091. 17. ^ a b Chisato Wakabayashi et al (1997). "In vivo antimetastatic action of ginseng protopanaxadiol saponins is based on their intestinal bacterial metabolites after oral administration". Oncology Research 9: 411–417. PMID 9436194. 18. ^ Lee SJ et al (1999). "Antitumor activity of a novel ginseng saponin metabolite in human pulmonary adenocarcinoma cells resistant to cisplatin". Cancer Letters 144 (1): 39–43. PMID 10503876. 19. ^ Lee BH et al (1998). "In vitro antigenotoxic activity of novel ginseng saponin metabolites formed by intestinal bacteria". Planta Medica 64: 500–503. PMID 9741293. 20. ^ Yun TK et al (2001). "Epidemiological study on cancer prevention by ginseng: are all kinds of cancers preventable by ginseng?". J Korean Med Sci 16 (Suppl): S19–S27. PMID 11748373. 21. ^ Tohda C et al (2004). "Amyloid beta (25-35)-induced memory impairment, axonal atrophy, and synaptic loss are ameliorated by M1, a metabolite of protopanaxadiol-type saponins". Neuropsychopharmacology 29 (5): 860–868. PMID 15010693. 22. ^ Shu Zhu et al (2004). "Comparative study on triterpene saponins of ginseng drugs". Planta medica 70 (7): 666–677. PMID 15303259. 23. ^ Chisato Wakabayashi et al (1998). "An intestinal bacterial metabolite of ginseng protopanaxadiol saponins has the ability to induce apoptosis in tumor cells". Biochemical and Biophysical Research Communications 246 (3): 725–730. PMID 9618279. 24. ^ Jeong CS et al (2003). "Ginsenoside Rb1: the anti-ulcer constituent from the head of Panax ginseng". Arch Pharm Res 26 (11): 906–911. PMID 14661855. 25. ^ Chen FD et al (2001). "Sensitization of a tumor, but not normal tissue, to the cytotoxic effect of ionizing radiation using Panax notoginseng extract". American Journal of Chinese Medicine 29 (3-4): 517–524. PMID 11789595. 78 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Specifieke werking van de Ginsenosiden: Ra : Anti-shock-werking. Rb1 : Remmende werking op het centrale zenuwstelsel, vermindering van onwillekeurige motoriek, willekeurige motoriek en reactie bij aanraking en pijn. Spierverslapping, verminderde motorische coördinatie, afname van lichaamstonus en influenza. Sedativum, tranquillizer, verhoging van lichaamstemperatuur, pijnstillende werking, krampwerend. Remming van vechtgedrag. Verminderde reactie op vluchtprikkels. Geremde conditionering, vermindering van voedselopname. Overige eigenschappen: antihemolitische werking, remming van de werking van Na+, K+ en ATP in de ingewanden, remming van het polysachariden-transport in de ingewanden. Anti-stress-werking, stimulerende werking op de darmperistaltiek, langdurige verlaging van de bloeddruk. Rc : Beschermt rode bloedlichaampjes tegen straling, remmende werking op het centrale zenuwstelsel, versterking van de DNA-synthese in beenmerg. Re : Remmende werking op het centrale zenuwstelsel, bescherming tegen hartinsufficiëntie. Verhoogde werking van Na, K en ATP in de ingewanden en antistress-werking. Rg1 : Opwekkende werking op het centrale zenuwstelsel, toename van willekeurig bewegen bij de sprongproef, de proef met het stokje en de oversteekproef, versterkte reactie bij onzekerheidsproef, hypothermie, tijdelijke verhoging van de bloeddruk. Gaat vermoeidheid tegen, werkt sterk hemolytisch, verhoogt de DNAsynthese in het beenmerg, versterkt de opname van leucine 14c (verhoogde eiwitsynthese). Versterkte werkzaamheid van DNA-afhankelijke RNA-polymeren. Rb2 : Remmende werking op het centrale zenuwstelsel. Bevordert de synthese van DNA, RNA en proteïnen. Rg2 : Remt de bloedstolling. Ro : Gaat ontstekingen tegen, werkzaam tegen vergiftiging en trombose. Ro, b1, b2, c, e, g1 en g2 : Stimulerende werking op het bloedplasma. Men heeft ontdekt dat een zuiver deeltje Ginseng met saponinen tegengestelde eigenschappen bevatte. Bij het Ginsenoside Rg1 is bijvoorbeeld een opwekkende werking op het centraal zenuwstelsel gevonden; deze stof bleek daarentegen ook een remmende werking op het centrale zenuwstelsel te hebben. Rg1 geeft een tijdelijke verhoging van de bloeddruk, terwijl Rb1 ook een langdurige verlaging van de bloeddruk geeft! Regulerende werking? Glycyrrhizine in Zoethout Glycyrrhizine of Glycyrrhizinezuur is een zoetstof die vooral wordt toegevoegd aan drop. De systematische naam is (3-beta,20-beta)-20-carboxy-11-oxo-30norolean-12-en-3-yl 2-O-beta-D-glucopyraanuronosyl-alfa-Dglucopyranosiduronzuur. De zoetstof heeft een 30 tot 50 keer hogere zoetkracht dan suiker en wordt gewonnen uit de wortel van de Glycyrrhiza glabra, beter bekend als zoethoutwortel. Het bestaat uit en een sapogenine (aglycon) en een suiker (glycon), en is derhalve een glycoside. Glycyrrhizinezuur heeft voor gebruik als laagcalorische suikervervanger een voordeel ten opzichte van aspartaam, omdat het niet uit elkaar valt bij verwarming. Het heeft niet dezelfde werking als normale suiker; het werkt langzamer en houdt langer aan in de mond en het heeft een zoethoutachtige smaak. Daarom wordt het meer als smaakversterker gebruikt, voornamelijk voor snoep, medicijnen en tabakproducten. Gezondheidsfactoren Glycyrrhizinezuur kan een verhoging van de bloeddruk en hartritmestoornissen veroorzaken. Glycyrrhizinezuur kan helpen bij een verkoudheid, het werkt namelijk slijmoplossend en verzachtend. Niet bewezen is de claim dat glycyrrhizinezuur een brandend gevoel in de maag en de vorming van maagzweren tegengaat. Glycyrrhizinezuur zou namelijk productie van maagzuur tegengaan. 79 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Glycyrrhizinezuur zou in het menselijk lichaam een soortgelijke werking hebben als het hormoon aldosteron. De nieuwste onderzoekingen (2005) zouden ook een werking tegen herpesvirussen laten zien. Een gebruik van 140 mg per dag zou ongevaarlijk zijn. Alleen bij dagelijkse consumptie van grote hoeveelheden drop of andere glycyrrhizinehoudende producten kan men meer glycyrrhizine binnenkrijgen dan het lichaam aankan, hierdoor stijgt de bloeddruk, men raadt meestal aan om niet meer dan 200 gram drop per dag te eten. De hoeveelheid glycyrrhizine kan verschillen per product. Zo zit er bijvoorbeeld 0,1% glycyrrhizine in gewone drop en in laurierdrop en zwart-witpoeder zit 2,8%. Zoethoutthee bevat in droge vorm ongeveer 2% glycyrrhizine (40 mg per theezakje van 2 gram). Glycyrrhizine, antiviraal en HIV Herkomst en toepassing Glycyrrhizine (GL) kan geïsoleerd worden uit het waterige extract van de wortels van de verschillende Glycyrrhiza soorten (zoethoutwortel). Het is een sterk antiviraal actieve stof. In combinatie met glycine en cysteïne (Stronger Neo? Minophagen C (SNMC) wordt glycyrrhizine in Japan zeer veel gebruikt bij chronische virale hepatitis. Het beschermende effect tegen leverschade is nog niet aangetoond. Tevens worden zoethoutwortel en glycyrrhizine toegepast bij hoest en bronchitis (als slijmlosmaker), maagzweren, maagdarmontstekingen en als smaakstof in geneesmiddelen. Ook is glycyrrhizine actief gebleken tegen hiv. Zoethoutwortel (de gedroogde ongeschilde wortel en uitlopers van Glycyrrhiza glabra) bevat 410% glycyrrhizine. Bij hiv-infectie # In laboratoriumonderzoek bleek GL niet het reverse transcriptase te remmen (zoals b.v. zidovudine), maar wel de adsorptie van hiv-partikels aan T-cellen en gedeeltelijk het enzym proteïn kinase C. Dit betekent dat de fosforylering van het CD4-molecuul wordt geremd (belangrijke stap bij de binding van hiv aan het CD4-molecuul). # Ook bleek bij laboratoriumonderzoek GL het effect van zidovudine te versterken. # Een klinisch onderzoek werd verricht bij 42 Japanners met hemofilie die geïnfecteerd waren met hiv-1 (met en zonder symptomen). Bij de deelnemers die doses van 200 tot 1600 mg GL per dag intraveneus (in de vorm van SNMC) kregen toegediend, was het meest duidelijke effect van GL te zien in de afname van het hiv-p24-antigeen in het bloed. Bij de hogere doseringen (800-1600 mg per dag) konden er in een klein aantal gevallen geen antigenen meer aangetoond worden. Dit suggereert dat GL in staat is om de hiv-replicatie bij mensen met hemofilie te onderdrukken. Er werd ook een tijdelijke stijging verkregen van het aantal CD4-cellen en in een aantal gevallen van het aantal T8-(suppressor) cellen, hetgeen werd toegeschreven aan het effect van GL op interferon. Bij geen enkele deelnemer daalde de CD4/CD8-ratio. Omdat de meeste deelnemers slechts 11 weken behandeld zijn, kan er alleen een uitspraak gedaan worden over de behandeling met GL op korte termijn. # Op de negende internationale aidsconferentie in Berlijn, suggereerden twee kleine niet-gerandomiseerde onderzoeken enkele positieve effecten van de behandeling met glycyrrhizine bij asymptomatische hiv-positieven. Door de kleine opzet en beperkte hoeveelheid gepubliceerde gegevens is het moeilijk conclusies uit deze onderzoeken te trekken. Bijwerkingen en interacties # Bij chronisch gebruik van een dosering van meer dan 3 g van de wortel (oftewel 120-300 mg GL) per dag kunnen optreden: vocht vasthouden, hoge bloeddruk, hoofdpijn, verstoring van electrolytenbalans en hartdecompensatie door verhoogde kaliumuitscheiding. Bij chronisch gebruik van dropproducten mag een dagdosis van 150 mg glycyrrhizine niet worden overschreden. Bij chronisch gebruik dient kaliumrijk voedsel gegeten te worden, b.v. bananen, tomaten en (gedroogde) abrikozen ter compensatie van het kaliumverlies. 80 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi # Bereidingen uit zoethoutwortel moeten niet tegelijk gegeven worden met kaliumvasthoudende diuretica (verstoring elektrolytenevenwicht; b.v. amiloride, spironolacton, triamtereen) en aldosteron-antagonisten (ongunstige genezing maagzweer; b.v. losartan). Tengevolge van verhoogd kaliumverlies kan de werking van hartglycosiden (digoxine) worden versterkt. De werking van geneesmiddelen tegen hoge bloeddruk kan bemoeilijkt worden. Dosering Bij bovenstaande toepassingen: Thee: 1-3 g fijn haksel of grof poeder van de wortel met 150 ml kokend water overgieten, daarna gedurende 5 minuten tot koken verhitten en dan zeven. Indien niet anders is voorgeschreven drie keer per dag een kop, telkens na de maaltijd. Dik vloeibaar extract van zoethoutwortel: 360-600 mg drie keer per dag. Stroop: drie keer per dag 3 gram. Glucosinolaten Zie mosterolieglycosiden zijn chemische verbindingen doe onder andere glucose en een zwavelhoudende groep bevatten. Glucosinolaten komen van nature voor in planten die tot de familie Brassicaceae behoren. Er zijn meer dan 100 verschillende glucosinolaten bekend. Glucosinolaten zijn bioactive (gezondheidsbevorderende stoffen. Hoge concentraties glucosinolaten zijn voor dieren giftig. Glucosinolaten zijn bioactive stoffen, oftewel natuurlijke plantenstoffen die een gezondheidsbevorderend effect hebben, maar die niet onmisbaar zijn. In hoge concentraties zijn glucosinolaten giftig voor mensen en dieren. Glucosinolaten komen van nature voor in planten die tot de familie Brassicaceae behoren. Glucosinolaten hebben de functie de planten te beschermen tegen planteneters. De familie Brassicaceae wordt ook wel aangeduid met de Latijnse benaming Cruciferae en wordt in het Nederlands Kruisbloemigen of Mosterdfamilie genoemd. De familie valt onder de orde Cappareles en bestaat uit 300 geslachten en 3000 verschillende plantensoorten en is hiermee de grootste familie binnen de orde Cappareles. Brassica (in het Nederlands koolachtigen) is een voorbeeld van een geslacht dat onder de familie Brassicaceae valt. Bloemkool is een voorbeeld van een plantensoort die onder de familie valt. Veel plantensoorten uit de familie Brassicaceae zijn van economisch belang. Ze worden gebruikt als specerij, diervoeder, groente, olieleverancier, zeepgrondstof en medicijn. Het glucosinolatengehalte in de verschillende tot de familie Brassicaceae behorende plantensoorten varieert. Per plantensoort komt steeds maar een klein aantal verschillende glucosinolaten voor. De werkzame stoffen (in zowel positieve als negatieve zin) zijn de afbraakproducten van de glucosinolaten. De afbraakproducten worden gevormd na enzymatische hydrolyse van de glucosinolaten onder invloed van het enzym myrosinase dat vrijkomt na beschadiging van de plantencel, zoals tijdens de verwerking, de bereiding en consumptie van de plant. Sommige bacteriën kunnen ook het enzym myrosinase aanmaken en kunnen ook de afbraak van glucosinolaten in werk stellen. De afbraakproducten die ontstaan zijn de stoffen isothiocyanaten (ITC) en vinylthio-oxazolidine (VTO). De stoffen worden ook wel mosterdoliën genoemd. De stoffen kunnen tijdens de bewaring van het voedsel of in het lichaam van een mens of dier ontstaan. H Humulonen in Hop / Humulus lupulus 81 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi In de lupulinenklieren van de hopplant, bevindt zich het geelgekleurde, aangenaam ruikende lupulinepoeder, dat de belangrijkste hopbitterstoffen bevat. De hopbitterzuren zijn de verbindingen, die aanleiding geven tot een bittere smaak van het bier. Bovendien dragen ze bij tot de schuimhoudbaarheid en bezitten zij ook micro-biostatische eigenschappen. Dat betekent, dat zij in staat zijn de ontwikkeling van bepaalde micro-organismen tegen te gaan. Humulonen De humulonen of α-hopzuren (α omdat deze het eerste ontdekt waren) smaken niet bitter van zichzelf, maar vormen de belangrijkste klasse van de voorlopers van de bittere derivaten. De humulonen bestaan uit een centrale zesring-struktuur, waaraan vijf verschillende restgroepen gehecht kunnen zijn. De humulonen vormen kwantitatief de belangrijkste verbinding (tot 70%) van de hopbitterstoffen. Gedurende het koken van het wort met hop, worden de niet bittere humulonen omgezet in de zogeheten isohumulonen, die uitgesproken bitter smaken. Er vindt een struktuurwijziging plaats, waarbij de zesring overgaat in een vijfring. Der Hopfen ist eine sehr alte Heilpflanze. Schon im Frühmittelalter, lange bevor Hopfen zum Brauen verwandt wurde, ist sein Anbau bezeugt (nachweislich im Jahr 768 in Freising (RÖMPP, 1983), in England 622 in einer Abtei Corvey (HOP GUIDE)). Um 1200 begann man Hopfen im Brauwesen einzusetzen, eine Praxis die sich bis etwa 1500 allgemein durchgesetzt hatte. Aus dieser Zeit (1516) stammt dann auch das ehrwürdige bayrische Reinheitsgebot, das in Deutschland noch heute gilt, wonach Bier nur aus Wasser, Malz und Hopfen hergestellt werden darf. Hopfenextrakte, die mit überkritischem Kohlendioxid oder Ethanol hergestellt wurden, sind jedoch gleichfalls erlaubt. Durch Kombination der beiden Extraktionsverfahren und durch Einsatz verschiedener Hopfen-Sorten stehen für unterschiedliche Anwendungen unterschiedlich zusammengesetzte Extrakte zur Verfügung. Die Hopfenharze sind sehr komplizierte Gemische, sie werden aus praktischen Gründen nach der Löslichkeit unterteilt in Hartharze (unlöslich in Hexan) und Weichharze (löslich in Hexan). Hopfenharze insgesamt sind in Methanol und Ethylether löslich, kaum aber in Wasser. In der Weichharzfraktion sind die für das Bierbrauen wichtigen Komponenten Humulon, Co-Humulon und Ad-Humulon ("Alpha"-Säuren genannt) enthalten, die beim Sudkochen in die besser wasserlöslichen Iso-Verbindungen übergehen ("IsoAlphasäuren") und die beim Bierbrauen eine entscheidende Rolle spielen. Sie verleihen dem Bier Bitterkeit, vor allem aber sind sie keimhemmend, sie machen Bier dadurch lager- und transportstabil. Sie haben es ermöglicht, daß im Hochmittelalter aus dem Küchenpraxis des Bierbrauens eine Industrie wurde. Ein wegen seines Löslichkeitsverhaltens zu den Hartharzen zählender Hopfeninhaltsstoff ist das Xanthohumol. Es ist wenig wasserlöslich, geht aber beim Sudkochen - ähnlich wie die Alpha-Säuren - in das besser wasserlösliche Isoxanthohumol über. Xanthohumol und Isoxanthohumol haben in den vergangenen Jahren große Aufmerksamkeit auf sich gezogen, weil sich herausgestellt hat, daß sie unter den Hopfen-Inhaltsstoffen die stärkste cancerostatische Wirkung haben. Schon zuvor war bekannt, daß die Hopfeninhaltsstoffe Humulon (YASUKAWA, 1995) und Co-Lupulon (MANNERING, 1993) krebshemmend wirken (BIENDL 1999). Die anticancerogene Wirkung des (Iso-)Xanthohumols wurde in einer groß angelegten Studie an der Universität Saarbrücken untersucht (GERHAUSER, 2002). In der Untersuchung wurde der Einfluß von (Iso)Xanthohumol auf Phase 1 und Phase 2 Enzyme bestimmt, ferner die antioxidative Kapazität, Antitumor-Effekte (Hemmung der Cyclooxygenase Cox 1 und Cox 2), das antiproliferative Potential (Hemmung von Human-DNA-Polymerase und des Thymidin-Einbaus) und die Verstärkung der Apoptose. Außerdem wurde die Hemmung induzierter preneoplastischer Lesionen an Mamma-Zellkulturen bestimmt. Es zeigte sich, daß diese Hemmung bei IC50 82 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi (Halbwertkonzentrationen) von 0,02 micromol/l erfolgte. Demgegenüber lag die IC50 Konzentration von Resveratrol (ein bekanntes in Wein vorkommendes Antikanzerogen) bei 4.2 micromol. Daraus wird geschlossen, daß Xanthohumol etwa 200 mal wirksamer ist als Resveratrol. Der zuletzt beschriebene Test wurde nur an Xanthohumol und Resveratrol durchgeführt, die anderen an Xanthohumol und Isoxanthohumol. Isoxanthohumol zeigte sich generell um den Faktor zwei bis fünf weniger wirksam. Es ist damit aber immer noch wesentlich wirksamer als Resveratrol. Bestätigt werden die Ergebnisse auch durch andere Veröffentlichungen. So gibt FENG (2003) an, daß eine Reihe von Chalkonen, darunter Xanthohumol die NO (Stickstoffoxid-) Produktion (ein Indikator von Entzündungen und Carcinogenese) in der Haut von Mäusen inhibiert. Versuche von RODRIGUEZ (2001) machen wahrscheinlich, daß die Prenyl-Seitenkette des Xanthohumols für seine Wirkung wesentlich ist. HENDERSON (2000) untersucht die Inhibition verschiedener Cytochrom P450 Enzyme (Phase 1) durch Xanthohumol, Isoxanthohumol und 8-Prenyl-Naringenin, Bei bestimmten Enzymen ist die Aktivität von Isoxanthohumol und 8-Prenyl-Naringin stärker als die des Xanthohumols. BUCKWOLD (2004) fand antivirale Aktivität bei Hopfenextrakten, die er dem Xanthohumol und Isoxanthohumol zuschreibt. Die Firma Unilever hat ein Internationales Patent für xanthohumol- und isoxanthohumol-haltige Lebensmittelzubereitungen beantragt (GREEN, 2003), denen entzündungsmindernde und alterungsverlangsamende Wirkung zugeschrieben werden. Die Kombination der beiden zulässigen Hopfenextraktionsverfahren (durch Ethanol und überkritisches Kohlendioxid), sowie die Rohstoff-Auswahl (Hopfenarten) hat es ermöglicht, xanthohumolreiche Hopfenextrakte herzustellen. Diese Extrakte sind zunächst für das Brauen isoxanthohumolreichen Bieres bestimmt. Sie können jedoch auch sehr gut in Nahrungsergänzungsmitteln eingesetzt werden. Literatur BIENDL, M., 1999: Anticancerogene Aktivität - ein neuer Aspekt bei Hopfeninhaltsstoffen. Brauindustrie, 9/99 BUCKWOLD, V.E. et al. 2004: Antiviral activity of hop constituents against aseries of DNA and RNA viruses. Antiviral Research 61 (2004)57-62 FENG, Zh, et al., 2003: Inhibitors of Nitric Oxide Production from Hops (Humulus lupulus L.)", Biol. Pharm. Bull., Vol. 26, 61-65 (2003). GERHAUSER, C., et al., 2002: Cancer Chemopreventive Activity of Xanthohumol, a Natural Product Derived from Hop. Molecular Cancer Therapeutics, Vol. 1, 959969, September 2002 GREEN, M. et al.: 2003: Use of Hop Components in Food. International Patent Application WO 03/090555 A1 of 6 Nov 2003 HENDERSON, M.C. et al., 2000: In vitro inhibition of human P450 enzymes by prenylated flavonoids from hops, Humulus lupulus. Xenobiotica. 2000 Mar;30(3):235-51. HOP GUIDE, National Hop Association of England, 134 Lots Road, London SW10ORJ MANNERING, et.al., 1993: Food Nutrition and and Chemical Toxicity, Parke et al. eds. Smith Gordon, G.B. (1993) ch.28 RODRIGUEZ R.J., 2001: Influence of prenylated and non-prenylated flavonoids on liver microsomal lipid peroxidation and oxidative injury in rat hepatocytes. Food Chem Toxicol. 2001 May;39(5):437-45. RÖMPPS CHEMIELEXIKON, 1983: Bd. 3 S. 1752 (Hopfenanbau, Hopfenöl) YASUKAWA, K., et al., 1995: Humulon, a bitter in the hop inhibits Tumor Promotion by 12-O-Tetradecanoylphorbol-13-Acetate in two stage Carcinogenesis in mouse skin. Oncology 52, 156-158, 1995 Hypericine komt voor in verschillende soorten van de familie der Hypericaceae, waaronder Hypericum perforatum (Sint Janskruid). De gedroogde, kort voor of tijdens de 83 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi bloei geoogste bovengrondse delen van het Sint Janskruid bevatten niet minder dan 0,05% hypericine. Andere werkzame stoffen in het St. Janskruid zijn flavonoïden (7-12%) en looistoffen (ca. 10%). St. Janskruid wordt toegepast bij lichte depressies, onrust en slaapstoornissen, diarree en als diureticum (plasmiddel). Uitwendig kan het worden toegepast voor de genezing van wonden en verbrandingen. Hypericine heeft een sterke antivirale activiteit. Bij hiv-infectie # Bij laboratoriumproeven daalde de activiteit van het virus in bloed dat afkomstig was van hiv-geïnfecteerden. Resultaten ondersteunen het idee dat het in bepaalde afweercellen (CD4-cellen) en monocyten (macrofagen), werkzaam zou kunnen zijn. Ook tegen andere virussen (waaronder herpes en mogelijk CMV) is bij laboratoriumproeven activiteit waargenomen. # Een onderzoek onder 30 hiv-positieven met een CD4-aantal beneden 350 is uitgevoerd door de New York University Medical Center. Zij kregen hypericine intraveneus ( twee keer per week 0,25 of 0,5 mg per kg lichaamsgewicht of drie keer per week 0,25 mg per kg) of door inname via de mond (0,5 mg per kg per dag).Dit zijn doseringen die nu als zeer hoog worden beschouwd. Zestien personen moesten de behandeling voortijdig afbreken vanwege toxische effecten. Ernstige huidreacties, met name lichtovergevoeligheid, traden op bij 11 van de 23 personen bij wie de resultaten van de therapie konden worden geanalyseerd. Er werden geen significante veranderingen in viral load en CD4-aantal waargenomen. De conclusie luidde dat hypericine in aanzienlijke mate lichtovergevoeligheid veroorzaakte, maar geen enkele werking tegen hiv liet zien. Nota: Dit onderzoek is uitgevoerd met geisoleerd hypericine, dus niet met Hypericumplant en rechtstreeks in de bloedbaan. Conclusie gelden dus zeker niet voor sintjanskruidthee of tinctuur. Bijwerkingen en interacties Bij personen met een lichte huidskleur kan lichtovergevoeligheid optreden. Hierdoor kunnen op zonnebrand gelijkende reacties van de huid ontstaan bij blootstelling aan zonlicht. Ander bijwerkingen zijn maagdarmklachten, duizeligheid, verwardheid, vermoeidheid, sufheid en een droge mond. Er is een 23-jarige vrouw beschreven die na inname van een combinatie van valeriaan met hypericine een ernstige manie kreeg. Een onderzoek bij hiv-negatieven liet zien dat onder invloed van hypericine de plasmaconcentratie van de proteaseremmer indinavir in het bloed met 57% afnam. Uit een ander onderzoek onder vijf hivgeïnfecteerden kwam naar voren dat gelijktijdig gebruik met hypericine de concentratie nevirapine in het bloed met gemiddeld 35% deed afnemen. Dergelijke grote afnamen kunnen leiden tot resistentieontwikkeling en het mislukken van de therapie. Ook diverse andere hiv-remmers mogen niet samen met hypericine worden gebruikt: amprenavir, delavirdine, efavirenz, nelfinavir, ritonavir, saquinavir, en lopinavir+ritonavir. Verder zijn er interacties bekend met onder meer antidepressiva, bloedverdunnende middelen en tyramine-bevattend voedsel (gefermenteerde eiwitten, sojaproducten, vlees- en gistextracten, zure zuivelproducten, cheddar, stilton, camembert, rode wijn, bier, sommige andere alcoholische dranken, alcoholhoudende bonbons, niet-verse vlees- en visproducten, tuinbonen, avocado's, bananen). Dosering Bij hiv-infectie: geen standaarddosering bekend. Bij depressie: 0,2-1 mg per dag, bijvoorbeeld drie keer per dag 0,3 mg Hypericin- A Napthodianthrone from Hypericum perforatum Dr Amrit Pal Singh, MD (Alternative Medicine) Medical Executive. Super Specialty Division, India –Swift Ltd Hypericin is a substance isolated from a medicinal herb Hypericum perforatum, commonly known as St.John’s Wort.1 Hypericin belongs to group of compound known as napthodianthrones. 2 Hypericin is a secondary plant metabolite of St.John’s Wort and the amount of Hypericin strongly depend upon the source of the plant 84 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi material. 3,4 Initially Hypericin was considered to be the antidepressant principle of Hypericum perforatum, but according to latest research Hyperforin has emerged as antidepressant principle of the herb.5 Hypericin is used as standard for identification of genuine plant material and thus has importance from quality control point of view. The standardization of Hypericum perforatum is now based on both hypericin and hyperforin content. The herb must contain 0.3% of hypericin. Chemistry Hypericin is a red dye that forms salt known as hypercinates with sodium and potassium. It is soluble in ethanol, methanol, pyridine, acetone, ethyl acetate, butanone, aqueous alkali solutions, but insoluble in water and methylene chloride. 7 Hypericin produces singlet oxygen and other excited state intermediates that indicate it should be a very efficient phototoxic agent in the eye. It absorbs in the UV and visible range, which means it, can potentially damage both the lens and the retina. Hypericum perforatum is known to cause photosensitivity.8 Pharmacological activity A. Antidepressant activity In experiments, hypericin has shown weak monoamine oxidase inhibiting activity. It was find that hypercin in a dose of 0.35 mg has effects similar to imipramine. 9 In other experiment hypericin in a dose of 9-28 mg/kg showed activity similar to bupropion. 10 Hyperforin in comparison inhibits the neuronal uptake of serotonin, norepinephrine and dopamine antidepressants, but also inhibits GABA and L-glutamate uptake.11 Research on hyperforin has been intensified and most of the published studies strongly indicate hyperforin to be the antidepressant constituent of Hypericum perforatum. 12,13,14 B. Anti viral activity In animal models hypericin has shown to prevent replication of encapsulated viruses.15 C. Anti-inflammatory activity Besides these activities, hypericin has shown anti-inflammatory activity also. It inhibits release of leukotrienes.16 D. Photosensitizing activity Hypericin is known to cause phototoxicity. Lens alpha-crystallin, isolated from calf lenses, was irradiated in the presence of hypericin and in the presence and absence of light.17 Hypericin-induced photosensitized photo-polymerization was assessed by sodium dodecylsulfate-polyacrylamide gel electrophoresis. Further analysis of the oxidative changes occurring in alpha-crystallin using mass spectrometry showed specific oxidation of methionine, tryptophan and histidine residues, which increased with irradiation time. Hypericin did not damage the lens protein in the dark. Damage to alpha-crystallin could undermine the integrity of the lens directly by protein denaturation and indirectly by disturbing chaperone function. From the study it was concluded that in the presence of light, hypericin could induce changes in lens protein that could lead to the formation of cataracts. Appropriate precautions should be taken to protect the eye from intense sunlight while the patient is on Hypericum perforatum therapy. Pharmacokinetics In a study, healthy volunteers were given hypercin orally in a dose of 900, 1800 and 3600 mg and blood samples were analyzed.The maximum plasma concentration was found after 6 hours.18 Standard The hypericin content of Hypericum perforatum is determined by using spectroscopic method utilizing the visible absorption characteristics of hypericin in methyl alcohol.19, 20 In atypical chromatogram of standardized Hypericum perforatum extract, absorbance occurs at 588nm and the peak.The peak at 10.67 min is characteristic of Hypericin. 85 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi References 1. Hoelzl J & Ostrowski E: Analysis of the essential compounds of Hypericum perforatum. Planta Med 1986; 6:531. 2. Southwell IA & Campbell MH: Hypericin content variation in Hypericum perforatum in Australia. Phytochemistry 1991; 30:475-478. 3. Suzuki 0, Katsumata Y, Oya M. Inhibition of monoamine oxidase by hypericin. Planta Med 1984; 50:272-4. 4. Wagner H, Bladt S. Pharmaceutical quality of Hypericum extracts. Journal of Geriatrics, Psychiatry and Neurology 1994; 7: S65-S68. 5. Cellarova, E. et al., 1995. XIV Hypericum perforatum (St.John’s Wort): In vitro culture and the production of hypericin and other secondary metabolites. Biotechnology in Agriculture and Forestry, 33:261-275. 6. Westerhoff, K, Kaunzinger, A, Wurglics, M, BaumeisterA, Determination of Hyperforine and Total Hypericine Content in Hypericum Extract Containing Herbal Medicinal Products. Institut fur Pharamazeutische Chemie der Univversitat Frankfurt/Main, FRG.AAI Deustschland Gmbh & Co. KG, Neu-Ulm, FRG. 7. Michael P. Balogh, Jeanne B.Li. HPLC Analysis of Hypericin with PhotodiodeArray and MS Detection: The Advantage of Multispectral Techniques. 8. Kingsbury, J.M., 1964. Poisonous plants of the United States and Canada. Prentice-Hall, Inc., Englewood Cliffs, NJ. 626 p. 9. Raffa RB: Screen of receptor and uptake-site activity of hypericin component of ST. JOHN'S WORT reveals sigma receptor binding. Life Sci 1998; 62(16): PL26570. 10. Nahrstedt, A. and Butterweck V. 1997. Biologically active and other chemical constituents of Hypericum perforatum L. Pharmacopsyciat, 30: 129-134. 11.Chatterjee, S.S., Bhattacharya, S.K., Singer, A., Wonnemann, M., and Mueller, W.E. 1998 Hyperforin Inhibits Synaptosomal Uptake of Neurotransmitters In Vitro and Shows Antidepressant Activity In Vivo. Pharmazie, 53: 9. 12. Chatterjee SS, Bhattacharya SK, Wonnemann M, Singer A, Muller WE. Hyperforin as a possible antidepressant component of Hypericum extracts. Life Sciences 1998; 63: 499-510. 13. Muller WE, Singer A, Wonnemann M. Hyperforin--antidepressant activity by a novel mechanism of action. Department of Pharmacology, University of Frankfurt, Frankfurt/M., Germany. Pharmacopsychiatry 2001 Jul; 34 Suppl 1:S98-102. 14. Eckert GP, Muller WE. Effects of hyperforin on the fluidity of brain membranes. Department of Pharmacology, Biocenter Niederursel, University of Frankfurt, Frankfurt/Main, Germany. Pharmacopsychiatry 2001 Jul; 34 Suppl 1:S225. 15. Meruelo D, Lavie D & Lavie E: Therapeutic agents with dramatic antiretroviral activity and little toxicity at effective doses. Aromatic polycyclic diones hypericin and pseudohypericin. Proc Natl Acad Sci USA 1989; 85:5230-5234. 16. Panossian AG, Gabrielian E, Manvelian V et al: Immunosuppressive effects of hypericin on stimulated human leukocytes: inhibition of the arachidonic acid release, leukotriene B4 and interleukin-1 alpha production, and activation of nitric oxide formation. Phytomedicine 1996; 3:19-28. 17. Schey et al. Photo-oxidation of lens alpha-crystallin by hypericin (active ingredient in St. John’s Wort). Photochemistry and Photobiology 72(2): 200-3. Aug 2000. 18. Stock S & Holz J: Pharmacokinetic test of (14 C)-labeled hypericin and pseudohypericin from Hypericum perforatum and serum kinetics of hypericin in man. Planta Med 1991; 57 Suppl 2: A61-62. 19. Butterwreck Vet al., Isolation by MLCCC and NMR spectroscopy of hypericin, pseudohypericin and I3, II8-biapigenin from Hypericum perforatum. In: PM 62, abstracts of the 44th Ann Congress of GA, 119. 1996. 20. G. Piperopolous, R. Lotz, A.Wixforth, T.Schmierer and K.P.Zeller J, Chromator.B695, 309-316. (1997). Hyperforine, actieve stof in Hypericum 86 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi heeft een werking op het cytochroom-P450 (een verzameling van kleine actieve enzymen die overal in het lichaam lichaamsvreemde stoffen onschadelijk kunnen maken). Vooral het cytochroom-P3A4 wordt door hyperforine gestimuleerd. Dit cytochroom is vooral werkzaam in de lever. Zoals iedereen bekend is speelt de lever een belangrijke rol in de ontgifting van het lichaam. Het Farmaceutisch bedrijf Glaxo isoleerde de hyperforine en testte het op levercellen. Vooral aidsremmers, antistollingsmiddelen en anticonceptiemedicijnen worden door CYP3A4 aangepakt, andere geneesmiddelen worden door andere cytochromen behandeld en kunnen door sintjanskruid dus niet worden belemmerd in hun werking. Volgens de onderzoekers worden zo'n vijftig procent van de huidige geneesmiddelen door hyperforine in hun werking beinvloed. De ontgiftende werking van Sintjanskruid zou volgens de onderzoekers eveneens positief kunnen worden ingezet wanneer een lichaam sneller en effectiever van medicijnen afgeholpen moeten worden. I Indigo (Indigotin, Indigoreinblau) Natürlicher Indigo uit Indigofera tinctoria, I. anil und andere Indigofera species (Indigostrauch) aus der Familie der Fabaceae (= Papilionaceae Schmetterlingsblütler, in 3. Ordnung Fabales bzw. Leguminosae der Unterklasse Rosidae), ursprüngliche Heimat im tropischen Afrika; kultiviert in Vorderasien, China, Java und Sumatra, auf den Molukken, in Südmerika (Brasilien, El Salvador). Die gelieferte Ware stammt aus Indien. Synthetischer Indigo: Bezeichnungen: Indigotin, Indigoblau, Indigoreinblau, Anil, 2,2´-Biindolinyliden-3,3´-dion, 2(1,3-Dihydro-3-oxo-2H-indol-2-yliden)-1,2-dihydro-3H-indol-3-on, C.I. Vat Blue 1 engl.: indigo, indigotin; frz.: indigo; ital.: indaco; span.: indigo, türk: civit Boya, cömlek boyas (von cömlek = "Tongefäß", zum Färben benutzt) CAS-Nr.: [482-89-3] C.I.-Nr.: 73000 EG/EINECS-Nr.: 207-586-9 Beschreibung: Indigo, natürlich Die Indigostaude wird bis zu 150 cm hoch und besitzt 9-15zählige, hübsch gefiederte Blätter. Indigo blüht in den Monaten Juli und August, wobei die Pflanze reichblütige Trauben ausbildet. Gewinnung/Geschichte Zur Gewinnung des Naturindigos werden die während der Blütezeit geernteten Indigopflanzen einem Gärungsprozeß unterworfen. Dieser Vorgang findet in Holzbottichen statt, wobei man die mit Wasser bedeckten Pflanzenteile etwa 12 bis 15 Stunden vergären läßt. Die verschiedenen Indigofera-Arten, insbesondere I. tinctoria (die lateinische Bezeichnung tinctoria bedeutet "färbend" und wird von alters her zur Benennung von Färbepflanzen verwendet) enthalten nämlich das Indigoblau nicht unmittelbar, sondern in einer Vorstufe, die chemisch an Traubenzucker (Glucose) gebunden ist. Dieses "Glucosid" heißt Indican und ist farblos! Im folgenden Abschnitt wird diese Umwandlung noch näher beschrieben. Auch der in früherer Zeit in Deutschland bedeutsame Färberwaid Isatis tictoria enthält Indican. Die Färbung mit Indigo hat eine lange Tradition, denn die Blaufärbung mit ihm war in Ägypten schon vor 4000 Jahren bekannt. Im Verlauf der durch Sonnenwärme in Gang gesetzten Gärung löst sich das Indican unter Abspaltung von Glucose und Entwicklung von Kohlendioxid auf. Dabei spielt auch das in der Pflanze enthaltene Enzym Indoxylase eine Rolle. Belüftet man das vergorene Gemisch, so entsteht unter Sauerstoffaufnahme der natürliche Indigo: er scheidet sich in 87 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi blauen Flocken ab. Jetzt wird das Wasser abgelassen und der Farbstoff gewaschen, abgepreßt und getrocknet. Man bezeichnet diesen Verarbeitungsstand als Rohindigo. Dieser besteht zu ca. 80% aus Indigotin (dem eigentlichen blauen Farbstoff), neben Indigorot (Indirubin) und Indigobraun. Es können sich weitere Reinigungsschritte anschließen. Meist kommt Indigo in Würfelform in den Großhandel. Das natürlich gewonnene Indigotin ist chemisch gesehen identisch mit dem synthetischen Produkt, weshalb der natürlich erzeugte Farbstoff aus Kostengründen in der industriellen Praxis kaum mehr eine Rolle spielt. Natürlicher Indigo wird übrigens auch von einer bestimmten Mutante des Pilzes Schizophyllum commune erzeugt; weitherhin ist es neben 6,6´-Dibromindigo im Antiken Purpur (von der Purpurschnecke gebildet) enthalten. Beschreibung: Indigo, synthetisch Indigo erscheint in Form von tief dunkelblauen Kristallen mit kupferrotem Glanz bzw. als dunkelblaues, körniges Pulver im Handel. In Wasser (auch in siedendem), Ethanol, Diethylether und auch in verdünnten Mineralsäuren ist der Farbstoff praktisch unlöslich. Zwar löst sich der Farbstoff in Nitrobenzol, Anilin und in geschmolzenem Naphthalin oder Phenol langsam auf, doch können solche Lösungen für die Färberei verständlicherweise nicht verwendet werden. Lediglich konzentrierte Schwefelsäure vermag Indigo unter Sulfonierung zu lösen, wobei bei kaltem Ansatz eine grüne, bei Erwärmen eine blaue Lösung entsteht. Indigo ist ab ca. 300 °C sublimierbar und zersetzt sich oberhalb 390 °C. Anwendung Indigo ist ein traditioneller und wertvoller Textilfärbestoff. Er ist ein sogenannter "Küpenfarbstoff", da Indigoblau vor dem Färbevorgang erst in eine lösliche Form überführt werden muß (diese Lösung ist nur schwach gelb gefärbt und heißt Küpe). Die Bildung der löslichen Form erreicht man durch Reduktion des blauen Farbstoffs mit Natriumdithionit in alkalischer Umgebung. Die farblose Form heißt Indigoweiß oder Leukobase (Dihydroindigo). VERSUCH: Herstellung einer Indigo-Färbeküpe Für Färbezwecke muß Indigo durch Reduktion in eine lösliche Form überführt werden. Die Anfertigung einer solchen "Küpe" wird im Folgenden beschrieben: - Indigo gepulv. 5 g - Ethanol ca. 2,5 ml - Wasser, erwärmt 150 ml - Natronlauge, konz. 6,5 ml - Natriumdithionit 7,5 g Man rührt den gepulverten Farbstoff mit der angegebenen Menge Ethanol zu einer Art "Teig" an und gibt diesen in ein vorbereitetes Becherglas, welches das warme, am besten vorher abgekochte Wasser enthält. Die Mischung wird gut verrührt und die abgemessene konz. Natronlauge vorsichtig hinzugefügt (Nicht mit dem Mund ansaugen, Schutzbrille!). Am Schluß streut man das Natriumdithionit in einer Menge in die Suspension. Nun ist darauf zu achten, den Ansatz möglichst vorsichtig und LANGSAM durch Rühren mit einem Glasstab zu durchmischen, um die Küpe möglichst wenig dem Luftsauerstoff auszusetzen. Bald hellt sich die Färbung der Lösung auf, um beim nachfolgenden Erwärmen auf etwa 50 bis 60 °C (Wasserbad, Temperaturkontrolle!) gelblich zu werden. Die Oberfläche der Küpe zeigt bald eine deutliche, metallisch-schimmernde Blaufärbung, da die farblose reduzierte Form durch den Sauerstoff der Luft wieder zu Indigo oxidiert wird. Dieser Vorgang läßt sich noch deutlicher zeigen, wenn man ca. 5 ml der Küpe mit etwa 100 ml frischem Leitungswasser schüttelt - das Wasser enthält genügend gelösten Sauerstoff, um die ganze Mischung "indigoblau" zu färben! Es ist daher auch möglich, mit der relativ farblosen Küpenlösung Sauerstoffgas analytisch nachzuweisen: Entwickelt man in einem Kolben mit aufgesetztem Glaswinkelrohr aus verd. Wasserstoffperoxidlösung und Braunstein Sauerstoff und leitet diesen in ein Reagenzglas mit der Küpe ein, so tritt alsbald die bekannte blaue Färbung auf. 88 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Die Färbung von Textilfasern und Wolle ist mit der oben beschriebenen Färbeküpe grundsätzlich möglich, jedoch ist die Konzentration der Bestandteile für diese Anwendung recht hoch. Es genügt, mit einer verdünnten Färbelösung zu arbeiten, die man wie folgt ansetzen kann: 3 L Wasser weden in einem älteren Topf bei 50 bis 60 °C gehalten. Dazu gibt man 3 ml Ammoniaklösung 25% (dieser Ammoniakzusatz wurde von den frühen Färbern durch abgestandenen Urin ersetzt!), 2 g gepulvertes Natriumdithionit und anschließend vorsichtig (ohne Luft einzurühren!) 150 ml der konzentrierten Küpe. Die Färbelösung wird für 15 Minuten bei der angegebenen Temperatur gehalten. Das zu färbende Garn (z.B. Wolle) wird angefeuchtet und dann langsam in den Sud eingelegt. Nach abermaligem 15minütigem Warten kann die Wolle herausgezogen werden, wobei sich die Fasern durch den Sauerstoffzutritt sofort merklich färben. Die Färbung verdunkelt sich danach zusehends, besonders wenn man die Wolle auf einer geeigneten Unterlage locker ausbreitet, bis sie schließlich das bekannte Indigoblau erreicht hat. Die gefärbten Fasern müssen mehrmals mit klarem Wasser ausgespült werden, wobei einem "Spülgang" etwas Essig zugesetzt werden sollte. Die Küpe bitte nicht gleich verwerfen, denn sie läßt sich noch mindestens für drei weitere Färbedurchgänge benutzen. Um die Reibungsfestigkeit des aufgebrachten Farbstoffs zu erhöhen, kann man den 3 Litern Wasser 3 g (vorher einen Tag lang in etwas Wasser eingeweichten) Perlleim hinzugeben. Indigotine E312 Blauwe kleurstof, die van nature voorkomt in de heester Indigofera tinctoria , maar commercieel wordt het synthetisch bereid. Blauwe kleurstof. Zeer goed oplosbaar in water. Acceptabele dagelijkse inname (ADI) :Tot 5 mg/kg lichaamsgewicht. Zeer weinig bijwerkingen in de gebruikte concentraties. Een zeldzame bijwerking is een sterke allergische reactie doordat de stof zich aan lichaamseiwitten kan binden. Het kan ook histamine vrijmaken. Dieetbeperkingen : Geen. E132 kan gebruikt worden door alle religies, vegetariërs en veganisten. Indole-3-Carbinol Zie ook glucosinolaten Synonyms: I3C, 3-hydroxymethyl indole, 3-indole methanol Description: Pure indole-3-Carbinol is an off-white solid belonging to the group of indoles. Indole-3-carbinol is only formed in these vegetable after crushing or during cooking. Distribution: The phytochemical indole-3-carbinol is found in cruciferous vegetables such as cabbage, cauliflower, broccoli, kale and brussels sprouts. Indole-3-carbinol is made from indole-3-glucosinolate by the enzyme myrosinase. This enzyme is only activated after maceration of the vegetables. Action of Indole-3-Carbinol: Indole-3-carbinol is a strong antioxidants and stimulators of detoxifying enzymes. Indole-3-Carbinol seems to protect the structure of DNA. Indole-3-carbinol blocks estrogen receptor sites on the membranes of breast and other cells, thereby reducing the risk of breast and cervical cancer. Indole-3-carbinol increases the ratio of 2-hydroxyestrone to 16 alphahydroxyestrone and inhibits the 4-hydroxylation of estradiol. This is a favourable action of indole-3-carbinol because 16 alpha-hydroxyestrone and 4hydroxyestrone have carcinogenic action. The estrogen metabolite 2hydroxyestrone has protective against several types of cancer. Studies with animals have demonstrated that indole-3-carbinol reduced the carcinogenic affects of aflatoxins. The influence of indole-3-carbinol on the development of prostate cancer is less clear. Most studies report protective effects but a few studies indicate that indole-3-carbinol may promote prostate cancer formation. Indol-3-carbinol protects against carcinogenic effect of pesticides and other toxins. 89 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Research Reviews: * Preventive Effects of Indole-3-Carbinol on Endometrial Carcinogenesis in Mice * Synergy among Phytochemicals within Crucifers: Does It Translate into Chemoprotection? Inuline (zie ook fructanen, FOS) komt voor in de wortels van cichorei, aardpeer, dahlia, paardenbloem, schorseneer en artisjok. Het wordt opgeslagen in de vacuole van de plantencellen en is net als zetmeel een reservestof voor de plant. De stof is in 1804 ontdekt in de plant Alant (Inula). Inuline bestaat uit een keten van twee tot meer dan zestig fructosemoleculen met aan het eind van de keten een glucosemolecuul en is dus een polysaccharide. De bijna smaakneutrale stof heeft een witte kleur en is vrij goed in water oplosbaar. Inuline wordt niet door de dunne darm opgenomen, omdat bij de mens het enzym inulase niet aanwezig is. In de endeldarm wordt inuline door bacteriën afgebroken tot vetzuren met korte ketens. De bacteriën produceren hierbij gas, waardoor winderigheid optreedt. Gebruik Inuline kan door hydrolyse verwerkt worden tot fructose. Ook kan inuline gebruikt worden als vet- en als vezelvervanger en zo overgewicht tegen gaan. Inuline wordt als glucosevervanger gebruikt bij de behandeling van suikerziekte (Diabetes mellitus). Inuline en oligofructose hebben eveneens een regulerende darmwerking, waarbij een groter effect wordt waargenomen bij proefpersonen met een natuurlijk lagere stoelgangfrequentie, dan bij vrijwilligers met een bijna normaal patroon. Bij ouderen ziet men met de leeftijd een verandering van de darmflora, waardoor bifidusbacteriën kunnen verdwijnen en vervangen worden door lactobacilli, enterococci, enterobacteria en clostridia. Deze wijziging van de balans kan leiden tot pathologische toestanden zoals kanker en een verhoging van de productie aan toxinen. Toevoeging van inuline kan een gezonde darmflora herstellen. Kleessen et al. (1) merkten na het toedienen van inuline een stijging van bifidusbacteriën (hoofdzakelijk Bifidobacterium adolescentis, B. Longum, B. bifidum; weinig B. catenulatum, B. angulatum, B. infantis ), terwijl enterococci en enterobacteria daalden. De verbetering van de stoelgang is te wijten aan verschillende factoren zoals een stijging van faecaal materiaal, een verbeterde fermentatie door de aanwezigheid van inuline en oligosacchariden en een verbetering van de bacteriële werking door een aangepaste oplosbaarheid van het milieu. Deze buitengewone en onmiddellijke werking van inuline en oligofructose wordt in het algemeen onderschat. Voedingsmiddelen verrijkt met deze vezels lijken zeer interessant te zijn om een veel voorkomend probleem op zachte en natuurlijke wijze op te lossen. Referenties : 1. Kleessen B, Sykura B, Zunft HJ, et al. Effects o f inulin and lactose on fecal microflora, microbial activity and bowel habit in elderly constipated persons. Am J Clin Nutr 1997;65:1397-1402. 2. Den Hond, Geypens B, Ghoos Y. Effect of high performance chicory inulin on constipation. Nutr Res 2000;20:731-736. Onderzoek thesis Karen Geboes Katholieke Universiteit Leuven De laatste jaren bestaat er een groeiende overtuiging dat een gezond colonmilieu essentieel is voor het welzijn van de mens. Vermoedelijk is hierbij de balans tussen metabolieten van koolhydraatfermentatie en eiwitfermentatie van zeer groot belang. Bacteriële fermentatie van koolhydraten resulteert in de vorming van korte keten vetzuren die een belangrijke energiebron vormen voor de colonocyt. Fermentatie van eiwitten leidt daarentegen tot het ontstaan van ammonia, mercaptanen, indol- en phenolderivaten en nitrosamides, producten die 90 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi in verband gebracht worden met het ontstaan van ziekten, waaronder bijvoorbeeld colontumoren. Er is echter weinig geweten over de precieze metabole reacties die zich afspelen in het colon en de factoren die dit metabolisme beïnvloeden, omwille van de slechte toegankelijkheid van het colon en het ontbreken van een geschikte methodologie. Karen Geboes probeerde in deze om aan de hand van metabolieten gemerkt met stabiele isotopen een beter inzicht te verwerven in de afbraak van proteïnen en aminozuren, en in het stikstofmetabolisme in het colon en de mogelijkheid om dit metabolisme te manipuleren door het stimuleren van koolhydraatfermentatie. In een eerste deel van dit werk werden de eigenschappen van inuline, een fermenteerbaar koolhydraat, bestudeerd. De goede fermenteerbaarheid en de afwezigheid van effecten op de digestie en transit in de dunne darm maakten inuline geschikt als koolhydraat om de proteïnenfermentatie en het stikstofmetabolisme te manipuleren. Bovendien bleek dat inuline ook uitermate geschikt is als substraat in een waterstofademtest voor de bepaling van de orocaecale transittijd. In een volgend deel werd het normale metabolisme van de gemerkte substraten, met name 15N-lactose ureide en [2H4]-tyrosine, bestudeerd in gezonde vrijwilligers en werd onderzocht in welke mate toediening van inuline een invloed had op dit metabolisme. In deze experimenten werd eerst een coloninstillatie als opstelling gebruikt om interferentie van processen in het proximaal gastrointestinaal stelstel uit te sluiten. Later werden de effecten van gelijktijdige en habituele inname van inuline op het metabolisme van de markers geëvalueerd bij gezonde vrijwilligers in een orale proefopstelling. Uit alle experimenten waarbij inuline gelijktijdig werd toegediend met de gemerkte substraten is duidelijk gebleken dat fermentatie van inuline leidt tot een verhoogde opname van stikstof in de bacteriën, waardoor minder potentieel toxisch ammonium in contact komt met het colonepitheel. Anderzijds bleek ook de productie van het phenolderivaat p-cresol gedaald te zijn, waaruit kon worden besloten dat de afbraak van proteïnen werd onderdrukt. Habituele inname van inuline veroorzaakt een verandering in de samenstelling van de bacteriële flora, waarbij ook wijzigingen in het bacterieel metabolisme kunnen verwacht worden. Er werden echter geen duidelijke effecten op het stikstof- en eiwitmetabolisme weerhouden in het experiment met systematische toediening van inuline. Iridoïden, iridoïdglycosiden Zie ook glycosiden Iridoide liegen in der Pflanzenzelle häufig als Glycoside vor, das heißt, sie sind häufig über eine O-glykosidische Bindung an ein Monosaccharid insbesondere D-Glucose - gebunden. Als Glycosid entfalten sie für die Pflanze selbst keine toxische Wirkung, da sie als gut wasserlösliche Substanzen wie viele andere sekundäre Pflanzeninhaltsstoffe wahrscheinlich in der ZellsaftVakuole gespeichert werden. Durch die Kompartimentierung innerhalb der Pflanzenzelle wird vermieden, dass die Glycoside mit Enzymen in Verbindung kommen, welche den kovalent gebundenden Zucker abspalten können und damit die Iridoide aktivieren. Tatsächlich besitzen Pflanzen, die toxische Glycoside synthetisieren, häufig ein "passendes" Enzym, welches die entsprechenden Glycoside mit einer hohen Affinität umsetzt. Wird die Pflanze nun von Fressfeinden befallen (Herbivorie), wird durch das Fressen die Kompartimentierung innerhalb der Pflanzenzellen aufgehoben, indem das Pflanzengewebe zerstört wird. Glycosidasen, welche oftmals in der Plasmamembran gebunden vorliegen, können jetzt mit den aus der Vakuole freigesetzten Iridoidglycosiden in Berührung kommen. Das Monoterpen wird von dem Zuckermolekül durch enzymatische Katalyse hydrolytisch abgespalten und das toxische Aglykon wird freigesetzt. Das Aglykon ist biologisch aktiv. Durch die Freisetzung des Aglykons werden die Eiweiße in nächster Umgebung denaturiert, und verlieren so ihren Nährwert. 91 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Typische Iridoide Zu den typischen Iridoiden gehören beispielsweise Aucubin und Catalpol aus Spitzwegerich (Plantago lanceolata) sowie Loganin aus Bitterklee. Iridoids are found in many medicinal plants and may be responsible for some of their pharmaceutical activities. Isolated and purified, iridoids exhibit a wide range of bioactivities including cardiovascular, antipheptotoxic, chlorectic, hypoglycemic, anti-inflammatory, antispasmodic, antitumor, antiviral, immunomidulator and purgative activities. Didna, B., Debnath, S., Harigaya, Y. "Naturally Occurring Iridoids. A Review, Part 1." Chem. Pharm. Bull. 55(2) 159-222 (2007). exciting activity on cats aphid pheromones feeding stimulants for some butterflies, e.g., checkerspot butterflies on iridoid containing plants sequestered by larvae of some insects that feed on Penstemon species, for example. medical .. Valeriana officinalis used as a sedative bitters .. mostly based on Gentiana species The Functional Roles of Iridoid and Ionone Type Glycosides in the Attractive and Ecstasizing Plants for Felids Fujio Murai and Motoko Tagawa Aichi Medical University , Laboratory of Chemistry Yazaku, Nagakute-cho, Aichi-gun Aichi 480-11, Japan Summary Actinidia polygama , Boschniakia rossica, Nepeta cataria and Menyanthes terifoliata are all the attractive and ecstasizing for felids, even though these plants belong to different taxonomic families. The compounds from Actinidia polygama , that attract felids, are isoiridomyrmecin, isodihydronepetalactone, and 8,9-isodehydroiridomyrmecin, with other d-lactones are artifacts. In addition, several C9, C10- d-lactones are present in the other three plant species. These iridoid glycosides, as the precursors of the lactones are iridodialogentiobioside isolated from Actinidia polygama : boschnaside, boschnaloside and (8 R)-epideoxyloganic acid from Boschniakia rossica and (8S)deoxyloganic acid from Menyanthes trifoliata . Their structures have been elucidated. Besides 1,5,9-epideoxyloganic acid, the nepetariaside and nepetaside glucosides, were obtained from Nepeta cataria . The functional roles of iridoid glycosides can be explained as follows. Whenever it becomes necessary for a plant to defend itself (for example, invasion by a microorganism), the volatile fraction formed through the enzymatic decomposition of the glycosides evaporates into the air through leaves, and exhibits its physiological activities. Gastrointestinal Modifiers: Bitters / Iridoids and Secoiridoids Zie ook bitterstoffen Bitters (bitter principles) are a heterogeneous group of naturally occurring compounds, marked by their strong bitter taste and therapeutic importance rather than a chemical classification. "Bitterness value" is a rating system based on the amount of water in which a one gram extract of the compound can be diluted into and still retain a bitter taste. For example, if 1 gram in 20,000 milliliters of water can just be tasted then the bitterness value is rated as 20,000. Gentian root extract for example has a bitterness value of 58,000,000. (Samuelson G, 1992. 153.) chemistry of bitters: The "classic bitters" are a widespread group of monoterpene glycosides known as the iridoid and secoiridoid glycosides found especially in the Gentianaceae. 92 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Most iridoids exist as glycosides, with a sugar molecule condensed to the lactone ring. Some bitter iridoid compounds exist in the free non-glycosidic form - e.g., the valepotriates of Valeriana spp. (Valerian root). Other bitters belong to the sesquiterpene series, or are of miscellaneous chemical structure such as the cyanogenic glycosides. Most alkaloids are bitter tasting: berberine from Hydrastis (Goldenseal) and Mahonia (Oregon Grape), caffeine from Coffea, and quinine from Cinchona spp. being characteristic. Rudolf Weiss distinguishes between "classical bitters" such as Gentian, and "warming pungent" bitters, such as Ginger or "aromatic" bitters such as Chamomile and Yarrow. (Weiss R. 1988, 39.) pharmacology of bitters: Bitters act rapidly on the gastro-intestinal system as a general stimulatory "tonic." Secretion is stimulated and they increase, probably by vagal reflex action, the production of gastrin, pepsin and CKK. The net result is improvement in appetite and digestion. Salivary, gastric, duodenal, hepato-biliary, and pancreatic secretions are all stimulated. Sphincter tone is increased, particularly that of the lower esophageal sphincter. Bitter herbs may have other activities, including sedative, anti-inflammatory, vulnerary, hypotensive, antipyretic and anti-depressant. Using herbs with combined actions, such as bitter-sedatives is a standard therapeutic practice in herbal medicine. (Mills SY. 1991, 323.) overview of pharmacokinetic interactions: • mechanisms: In general, bitter herbs will increase gastric acidity which may modify the bioavailability of medications. This depends on the pK values of the particular drug. The general increase in digestive function may lead to heightened absorption of concurrently ingested pharmaceutical drugs. This could theoretically alter the toxicity of a particular dose level of a given drug. Bitters also stimulate bile production and secretion, and to a degree may stimulate other aspects of hepatic metabolism thus further modifying pharmacokinetics of drug metabolism. • research: Studies and/or adverse reports on the pharmacokinetic interactions of bitter herbs with drugs are not available. • herbal concern: Bitters may increase absorption of concurrently ingested medications Common herbs with significant bitter value:(including alkaloidal, warming and pungent bitters) • Achillea millefolium (Yarrow) • Harpagophytum procumbens (Devil's • Acorus calamus (Sweet flag) Claw) • Angelica archangelica (Angelica) • Hydrastis canadensis (Goldenseal) • Artemisia absinthium (Wormwood) • Inula helenium (Elecampane) • Artemisia annuum (Sweet Annie) • Lactusa virosa (Wild Lettuce) • Berberis vulgaris (Barberry) • Mahonia spp. (Oregon Grape Root) • Centaurea spp. (Centaury) • Matricaria recutita (Chamomile) • Cichorium intybus (Chicory) • Menyanthes trifoliata (Bogbean) • Cinchona spp. (Quinine) * • Nepeta cataria (Catnip) • Coffea arabica (Coffee) • Strychnos nux-vomica (Nux vomica) * • Cnicus benedictus (Holy Thistle) • Taraxacum officinale (Dandelion) • Cynara scolymus (Artichoke) • Valeriana officinalis (Valerian) • Gentiana lutea (Gentian) • Zingiber officinale (Ginger) *toxic Isoflavonen Zie ook flavonoïden,fyto-oestrogenen De rol van isoflavonen wordt meer en meer erkend en is momenteel het onderwerp van vele onderzoeken. De isoflavonen blijken een beschermende invloed te hebben bij het voorkomen van hormoonafhankelijke kankers zoals borstkanker. 93 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Isoflavonen hebben een gelijkaardige structuur als die van de het vrouwelijke oestrogeen en zijn in staat om zich op oestrogeenreceptoren van cellen te fixeren die agonistisch en/of anti-agonistisch werken. Isoflavonen kunnen de werking van oestrogenen verzwakken door te binden op de oestrogeen receptorplaatsen. Sommige risico's verbonden met een hoog oestrogeen gehalte kunnen op deze manier worden verminderd. Anderzijds kunnen isoflavonen de werking van oestrogenen versterken. Bv. als tijdens de menopauze het gehalte van oestrogeen daalt, compenseren de isoflavonen dit door zich aan de oestrogeen receptorplaatsen te binden en een zwakke oestrogene werking uit te voeren, met als resultaat een verlichting van de menopauze symptomen. Isoflavonen hebben positieve effecten op de gezondheid. Wetenschappelijke onderzoeken hebben verschillende gezondheidsbevorderende eigenschappen van isoflavonen aangetoond. De volgende gezondheidsvoordelen worden toegeschreven aan isoflavonen: * Het verminderen van menopauzeklachten - De voordelen van soja gaan verder dan het verminderen van kankerrisico op lange termijn. Recente studies hebben aangetoond dat soja isoflavonen opvliegers tijdens menopauze kunnen verminderen en de botdensiteit van oudere vrouwen op peil kunnen houden. Vele klachten van de menopauze en postmenopauze kunnen verminderd worden als men soja isoflavonen inschakelt in het dieet. Hoewel de studieresultaten niet volledig gelijklopen, is het toch opmerkelijk dat isoflavonen van soja of rode klaver een positief effect hebben op klachten in verband met de menopauze. Een studie die door de "Test Gezondheid" in 2004 werd uitgevoerd onderzocht het voorschriftgedrag van 27 artsen voor vrouwen met menopause symptomen. Het toonde aan dat de isoflavoon tweemaal (44%) zo vaak zoals hormonale behandeling (22%) werden geadviseerd. De voorgeschreven supplementen werden hoofdzakelijk gemaakt van soja, zwarte overschoen en hop. * Verminderen van hartkwaalrisico - Soja isoflavonen schijnen de risico's op hart- en vaatziektes via verschillende mechanismen te kunnen verminderen. De isoflavonen remmen de aderverkalking waardoor de kans op een hartaanval verkleint. Uit een overzicht van 38 gecontroleerde studies over soja en hartkwalen blijkt dat soja absoluut efficiënt is om het cholesterolprofiel te verbeteren. * Bescherming van prostaat - De inname van producten, rijk aan isoflavonen, kan het risico op de vorming van prostaatkanker verkleinen. Studies tonen aan dat isoflavonen de kankergroei van de prostaat vertraagt en ertoe leidt dat kankercellen van de prostaat afsterven. De isoflavonen reageren op kankercellen op dezelfde manier als vele algemene geneesmiddelen voor de behandeling van kanker. * Isoflavonen verbeteren de botdichtheid - Soja isoflavonen verbeteren de botdichtheid en helpen om osteoporose te voorkomen. Dit is de reden waarom de mensen in China en Japan zeer zelden last hebben van osteoporose, ondanks hun lage consumptie van zuivelproducten, terwijl in Europa en Noord-Amerika het tegendeel gebeurt. In tegenstelling tot oestrogeen, die alleen de botontkalking verhindert, wordt aan de hand van bewijsmateriaal gesuggereerd dat isoflavonen ook een rol spelen in het aanmaken van nieuw beenweefsel. Niet alle studies boeken dezelfde resultaten, maar het bewijsmateriaal maakt duidelijk dat genisteïne en andere soja isoflavonen kunnen bijdragen om osteoporose te verminderen. * Verminderd kankerrisico - De werking van isoflavonen tegen kankercellen is gelijkaardig aan dat van vele algemene kanker behandelende geneesmiddelen. Studies op bevolkingsgroepen tonen een duidelijk verband aan tussen de consumptie van isoflavonen en een verminderd risico op borst- en darmkanker. De vrouwen die de meeste sojaproducten en ander voedsel rijk aan isoflavonen aten verminderden hun risico van darmkanker met 54% Isoflavonen behoren tot de fytochemicaliën, plantaardige stoffen die geen voedingswaarde bezitten maar toch gezondheidsbevorderende eigenschappen bezitten. De beste en gemakkelijkste manier om isoflavonen in te nemen is het nuttigen van sojaproducten. De sojaboon (Glycine max) bevat een hoog gehalte aan isoflavonen, vooral daïdzeïne en genisteïne, maar bevat tevens andere gunstige 94 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi bestanddelen, zoals eiwitten, mineralen, vitamines en vezels. De hoogste gehaltes aan isoflavonen worden gevonden in geroosterde sojabonen en tempeh. Isoflavonen zijn vrij stabiel, tijdens normale kookprocessen worden de isoflavonen niet afgebroken. De meeste gezondheidsvoordelen die worden toegeschreven aan soja zijn te danken aan isoflavonen. Uit studies is gebleken dat de consumptie van sojabonen of ander voedsel dat isoflavonen bevat gunstige gevolgen heeft voor de gezondheid. Een andere bekende bron van isoflavonen is rode klaver. In tegenstelling tot sojabonen wordt de rode klaver niet of zelden als voedsel gegeten maar de isoflavonen kunnen eruit worden geïsoleerd en in isoflavonen supplementen worden verwerkt. Isoflavonen zijn natuurlijke antioxidantia De antioxiderende eigenschappen van isoflavonen kunnen vergeleken worden met deze van vitamine E. De antioxiderende eigenschappen van isoflavonen kunnen het langetermijn risico op kanker verminderen door de schade veroorzaakt door de vrije radicalen op het DNA te verminderen. Onder de soja isoflavonen is genisteïne het meest effectieve middel tegen oxidatie, gevolgd door daïdzeïne. Soja-eiwit ook effectief bij obesitas Inmiddels is het algemeen aangetoond dat soja-eiwit een gunstig effect heeft op cardiovasculair vlak*. Dit positief effect wordt verkregen doordat soja-eiwit de verschillende bloedlipiden (LDL-, HDL- & totaal cholesterol en triglyceriden) gunstig beïnvloedt. Het metabool syndroom is een aandoening waarbij verschillende risicofactoren (o.a. obesitas, insulineresistentie, hoge bloeddruk en verstoorde bloedlipiden) samen voorkomen. Een te hoog gehalte aan triglyceriden (vetten in het bloed) en visceraal vet (het vet dat de organen in het maag- en buikgebied omvat) zijn hierbij belangrijke factoren. Japanse onderzoekers hebben het effect van ßconglycinin, een soja-eiwit, op het triglyceridengehalte in het bloed en op het visceraal vet onderzocht. Om het effect te bestuderen op de triglyceriden werden 138 vrijwilligers tussen 26 en 69 jaar met verhoogde triglyceriden opgedeeld in twee groepen, een testgroep en een placebogroep. De 69 personen uit de testgroep kregen dagelijks ß-conglycinin, dit gedurende twaalf weken. De 69 personen uit de placebogroep kregen gedurende dezelfde periode elke dag melk-eiwit. Elke vier weken werden bloedstalen afgenomen bij alle deelnemers en werd het gehalte aan triglyceriden bepaald. De onderzoekers stelden vast dat het gehalte aan triglyceriden in de testgroep significant gedaald was, terwijl in de placebogroep geen veranderingen werden waargenomen. 102 andere vrijwilligers tussen 26 en 69 jaar namen deel aan het onderzoek om het effect van soja-eiwit te bepalen op het visceraal vet. Deze deelnemers hadden allen te kampen met overgewicht (BMI tussen 25 en 30). Ze werden opgedeeld in twee groepen: een testgroep die soja-eiwit toegediend kreeg en een placebogroep die een melk-eiwit moest innemen gedurende twintig weken. De verandering in visceraal vet werd nagegaan door een CT scan (computed tomography scan). Ook hier stelden de onderzoekers een significante daling vast bij het soja-eiwit, terwijl dit niet het geval was bij de placebogroep. Op basis van deze studie besluiten de onderzoekers dat het soja-eiwit ßconglycinin effectief is voor het verlagen van een te hoog gehalte aan triglyceriden en ook helpt bij obesitas. Meer lezen? Kohno M, Hirotsuka M, Kito M, Matsuzawa Y. Decreases in Serum Triacylglycerol and Visceral Fat Mediated by Dietary Soybean beta-conglycinin. J Atheroscler Thromb 2006;13:247-55. Nieuwe studie toont aan dat soja-isoflavonen gunstig effect hebben bij eierstokkanker Eierstokkanker is wereldwijd de zesde meest voorkomende en de zevende meest dodelijke vorm van kanker bij vrouwen. Geografische verschillen in incidentie wijzen erop dat factoren zoals gedrag en voeding mogelijk een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van eierstokkanker. Een nieuwe studie onderzocht de relatie tussen een aantal voedingsfactoren en de ontwikkeling van eierstokkanker. Voor dit onderzoek werden 97.275 vrouwen geselecteerd uit de California Teachers Study. Om zicht te krijgen op de 95 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi voedselinname van de deelneemsters, moesten alle vrouwen een voedselfrequentievragenlijst invullen vóór aanvang van de studie. Op deze manier werd de inname van meer dan 103 voedingsmiddelen nagegaan. Na een opvolgperiode van zeven jaren werd bij 280 vrouwen invasieve of borderline eierstokkanker vastgesteld. Via statistische analyse werd nagegaan of er associaties bestonden tussen de voedingsmiddelen en de kans op het ontwikkelen van eierstokkanker. De onderzoekers stelden vast dat vrouwen die meer dan 3 mg isoflavonen (een natuurlijk bestanddeel in soja) per dag consumeerden 44 procent minder kans hebben op eierstokkanker in vergelijking met vrouwen die minder dan 1 mg isoflavonen per dag consumeerden. De vaststelling dat eierstokkanker veel minder vaak voorkomt in Aziatische landen waar de sojaconsumptie hoger is, sluit hierbij aan. Voor geen van de overige voedingsmiddelen konden de onderzoekers een significante relatie terugvinden. De onderzoekers besluiten hieruit dat de consumptie van isoflavonen het risico op het ontwikkelen van eierstokkanker doet dalen en dat het weinig waarschijnlijk is dat andere voedingsmiddelen een rol spelen. Meer informatie: Chang ET, Lee VS, Canchola AJ et al. Diet and Risk of Ovarian Cancer in the California Teachers Study Cohort. Am J Epidemiol 2007 L Lecitine Biological Activities AntiTourette's Dosage: 20-50 g/man/day/orl; Antialzheimeran Dosage: 40-100 g/man/day/orl; Antiataxic Anticirrhotic Antidementia Antidyskinetic Dosage: 40-80 g/man/day/orl; Antieczemic Antilithic Antimanic Antimorphinistic Antioxidant Synergist Antipsoriac Antisclerodermic Antiseborrheic Antisprue Antitumor (Lung) Cholinergic Hepatoprotective Hypocholesterolemic Dosage: 20-30 g/man/day Lipotropic Plant species with highest amount Bertholletia excelsa BONPL. -- Brazilnut, Brazilnut-Tree, Creamnut, Paranut; 60,000 - 105,000 ppm in Seed; Mucuna pruriens (L.) DC. -- Cowage, Velvetbean; 100,000 ppm in Seed; Taraxacum officinale WEBER EX F. H. WIGG. -- Dandelion; 29,700 ppm in Flower; Papaver somniferum L. -- Opium Poppy, Poppyseed Poppy; 28,000 ppm in Seed; Glycine max (L.) MERR. -- Soybean; 15,000 - 25,000 ppm in Seed; Vigna mungo (L.) HEPPER -- Black Gram; 16,000 ppm in Seed; Linum usitatissimum L. -- Flax, Linseed; 8,800 ppm in Seed; Arachis hypogaea L. -- Groundnut, Peanut; 5,000 - 7,000 ppm in Seed; Carya ovata (MILL.) K. KOCH -- Shagbark Hickory; 5,000 ppm in Seed Oil; Cucurbita pepo L. -- Pumpkin; 4,000 ppm in Seed; Helianthus annuus L. -- Girasol, Sunflower; 385 - 2,300 ppm in Seed; Prunus domestica L. -- Plum; 1,500 ppm in Seed; Fragaria spp -- Strawberry; 620 ppm in Fruit; Sesamum indicum L. -- Ajonjoli (Sp.), Beni, Benneseed, Sesame, Sesamo (Sp.); 58 - 395 ppm in Seed; 96 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Alisma plantago-aquatica L. -- Mud Plantain, Tse-Hsieh, Water Plantain, Ze-Xie; in Rhizome; Althaea officinalis L. -- Marshmallow, White Mallow; in Root; Artemisia cina BERG. -- Levant Wormseed; in Flower; Daucus carota L. -- Carrot; in Root; Juglans regia L. -- English Walnut; in Seed; Lupinus albus L. -- White Lupine; in Seed; Malus domestica BORKH. -- Apple; in Plant; Oryza sativa L. -- Rice; in Plant; Persea americana MILLER -- Avocado; in Fruit; Pisum sativum L. -- Pea; in Seed; Polygonum multiflorum THUNB. -- Chinese Cornbind, Chinese Knotweed, Fleeceflower, Fo Ti, He Shou Wu; in Root; Ricinus communis L. -- Castorbean; in Seed; Rosa canina L. -- Dog Rose, Dogbrier, Rose; in Seed; Sorbus aucubaria L. -- Rowan Berry; in Fruit; Spinacia oleracea L. -- Spinach; in Leaf; Trigonella foenum-graecum L. -- Alholva (Sp.), Bockshornklee (Ger.), Fenugreek, Greek Clover, Greek Hay; in Plant; Phytochemical Database, USDA - ARS - NGRL, Beltsville Agricultural Research Center, Beltsville, Maryland Sat Dec 11 11:47:55 EST 2004 James A. Duke Jim Duke Green Farmacy Garden 8210 Murphy Road Fulton, MD 20759 Lecithine 2 is een voedingsstof die door het lichaam wordt aangemaakt en die ook te vinden is in bepaalde levensmiddelen. Het is een fosfolipide (lichaamsvet). Lecithine bevat een stof die fosfatidylcholine heet. Deze stof wordt afgebroken tot de onmisbare voedingsstof choline. Eigenschappen en werking Lecithine is een belangrijk onderdeel van de celmembranen in het lichaam. Net als de andere fosfolipiden kan lecithine zowel in water als in vet oplossen. Fosfolipiden zijn bijzonder belangrijk omdat ze in vet oplosbare stoffen in en uit de lichaamscellen kunnen vervoeren. Bovendien helpt lecithine bij de aanmaak van choline, dat een onmisbare rol speelt in het lichaam, vooral in de hersenen. Choline wordt gebruikt voor de aanmaak van acetylcholine, een chemische stof in de zenuwen die van doorslaggevend belang is voor het goed functioneren van de hersenen. Behoefte U hebt waarschijnlijk geen lecithinesupplementen nodig omdat de lever voldoende lecithine maakt om in de behoefte daaraan te voorzien. Bovendien zit lecithine in talrijke levensmiddelen, zoals eieren, sojaproducten, lever en pinda's. Uit de meeste onderzoeken komt naar voren dat het geen zin heeft lecithinesupplementen te nemen. Gebleken is dat bijna alle lecithine die als supplement wordt gebruikt, in de darmen wordt afgebroken, zodat slechts weinig de lichaamsweefsels intact bereikt. Aanbevolen hoeveelheid Er is geen aanbevolen dagelijkse hoeveelheid voor lecithine omdat alle stoffen in lecithine door het lichaam zelf kunnen worden aangemaakt. Preparaten en natuurlijke bronnen Lecithinesupplementen zijn te koop in natuurwinkels en via internet in de vorm van 97 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi 1. zuivere lecithine, die alleen fosfatidylcholine bevat, en 2. lecithinekorreltjes, waarin nog verscheidene andere stoffen zitten. Lecithine komt van nature voor in levensmiddelen. Bijzonder rijk aan lecithine zijn kalfslever, bloemkool, eigeel, linzen, sojaproducten, spliterwten en tarwekiemen. Gebruik van supplementen Er wordt beweerd dat lecithine een gunstig effect heeft op bepaalde aandoeningen. Lange tijd was het heel gebruikelijk lecithine aan te bevelen als natuurlijk middel tegen een hoge cholesterolspiegel. Uit de meeste onderzoeken is echter gebleken dat lecithine daar geen invloed op uitoefent. Mensen met een lever- of nierziekte overwegen soms het gebruik van lecithinesupplementen, maar ook bij deze aandoeningen is er geen afdoende bewijs dat dit zinvol is. Vanwege de rol die lecithine speelt bij het functioneren van de hersenen is men van mening geweest dat deze stof de symptomen van de ziekte van Alzheimer en andere psychische en neurologische stoornissen zou kunnen verlichten. Voor deze therapeutische werking van lecithine zijn de bewijzen echter niet eenduidig. Belangrijk om te weten Over het algemeen wordt lecithine veilig geacht, maar in grote hoeveelheden (meer dan 1500 mg per dag) kan lecithine nadelige effecten hebben. Bijwerkingen kunnen onder andere misselijkheid en maagklachten zijn. Soms kan het lichaam van mensen die veel lecithine innemen, een vislucht verspreiden. Mensen met astma kunnen ademhalingsmoeilijkheden krijgen als zij lecithinesupplementen gebruiken. Referenties The vital vitamin Book - Boots pharmacy www.nutritionfocus.com Human Nutrition and Dietetics - Garrow and James Understanding normal and clinical nutrition - Whitney, Cataldo and Rolfes. Lecithine verhoogt aanmaak groeihormoon 3 Lecithine en choline verhogen de aanmaak van groeihormoon. Dat blijkt uit een literatuuronderzoek door niemand minder dan Ergogenics' endocrien specialist: Dokter Bert.(0) Beide supplementen lijken uitstekend geschikt voor een combinatie met Sint Janskruid. Lecithine of choline kun je zien als precursoren voor acetylcholine: een neurotransmitter, net als dopamine en serotonine. Verhoogde spiegels van acetylcholine gaan samen met een verhoogde aanmaak van groeihormoon. Interessant? Dat dacht ik ook. Daarom heb ik het verder uitgezocht. Pharmacologen vonden sterke effecten met varianten van actelycholine. Zo ontdekten Japanse onderzoekers in de jaren zeventig bijvoorbeeld dat bij mannen die met een infuus cytidine diphosphate choline binnen kregen, de aanmaak van GH spectaculair steeg. Die stof koppelt aan dezelfde receptor als acetylcholine. De aanmaak van Prolactine ging omlaag of bleef constant. Een onderzoek naar de effecten van het supplement choline verliep echter teleurstellend. Tien gram choline bleek toen geen effect op de GH-afgifte bij normale mensen te hebben. Wel versterkte de dosis de GH-piek ten gevolge van Apomorphine. Apomorphine, de 'super-Viagra' die GHB in de sport naar de kroon gaat steken, werkt ongeveer als Sint Janskruid: de stof verhoogt de aanmaak van dopamine en stimuleert zo de aanmaak van GH. (Sint Janskruid verhoogt trouwens ook de concentratie van serotonine. Ook daar gaat een GH-verhogend effect van uit.) Samen met Sint Janskruid werkt choline waarschijnlijk dus wel. Hoge doseringen zijn daarbij wel nodig: je moet toch wel in de buurt van de tien gram komen. De GH-piek begint bij de proeven met injecties al na enkele minuten. Bij het orale gebruik van supplementen zal dat pas na een uur tot anderhalf uur het geval zijn. Beste tijd van inname is dus een half uur tot een uur voor voor de training, samen met Sint Janskruid. En eventueel ginkgo en vitamine C om het cortisol te remmen. In mijn onderzoekje stuitte ik op een paar 'maren'. De ene is zuiver theoretisch, de andere is voor jullie wel degelijk van belang. 98 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Alleen gezonde hersenen reageren positief op cholinergische prikkeling. Bij Alzheimerpatienten of mensen met hersenbeschadiging is de GH-piek door choline beduidend minder, of komt die later op gang dan bij gezonde mensen. Stresshormonen uit de cortisone-familie doen het effect van cholinesuppletie teniet, blijkt uit onderzoek van de hersenen van jonge ratten. Als de cortisonespiegel hoog is, remt de suppletie de afgifte zelfs. Schildklierhormoon T3 werkt weer de andere kant op: zonder T3 vindt de extra aanmaak van GH door choline niet plaats.(5) Met dat laatste punt zit ik een beetje mee in m'n maag. Sint Janskruid verhoogt in sommige proeven de aanmaak van cortisone en cortisol. Soms ook niet, en nooit veel. Maar zou het genoeg kunnen zijn om het toevoegend effect van cholinesuppletie teniet te doen? Ik weet het niet. Positief is weer wel dat Sint Janskruid misschien de aanmaak van T3-hormoon bevordert, zoals jullie laatst schreven. Verder zijn er natuurlijk de bijwerking van chronisch verhoogde acetylcholinespiegels, waarover jullie al eens schreven. Daar moet je natuurlijk voor alert zijn. Maar ik denk toch wel dat je dit goedje een maand lang kunt slikken zonder al te veel risico's te lopen. Bronnen 1. Matsuoka T, Kawanaka M, Nagai K. Effect of cytidine diphosphate choline on growth hormone and prolactin secretion in man. Endocrinol Jpn 1978 Feb;25(1):557. 2. Lal S, Etienne P, Thavundayil J, Nair NP, Collier B, Rastogi R, Guyda H, Schwartz G. Effect of choline on central dopaminergic function in normal subjects. J Neural Transm 1981;50(1):29-37. 3. Thienhaus OJ, Zemlan FP, Bienenfeld D, Hartford JT, Bosmann HB. Growth hormone response to edrophonium in Alzheimer's disease. Am J Psychiatry 1987 Aug;144(8):1049-52. 4. Salvadorini F, Saba P, Forli C, Tusini G, Galeone F. Effect of cytidine diphosphate choline on growth hormone secretion in patients with brain or pituitary lesions. Endocrinol Jpn 1980 Jun;27(3):265-71. 5. Carmeliet P, Baes M, Denef C. The glucocorticoid hormone dexamethasone reverses the growth hormone-releasing properties of the cholinomimetic carbachol. Endocrinology 1989 May;124(5):2625-34. Uit ‘Ergogenics’ Lectinen In rauwe peulvruchten zoals bonen, linzen, erwten en kapucijners, maar ook in sperziebonen en snijbonen, zitten zogenaamde lectinen. Dit zijn stoffen die schadelijk kunnen zijn voor mensen die bonen rauw eten. Rauwe of onvoldoende verhitte peulvruchten en bonen kunnen de werking van de darmen ernstig ontregelen en bij langdurige consumptie de nieren beschadigen. De symptomen van een dergelijke lectinevergiftiging zijn braken, koorts en lichte diarree. Soms treedt ook een daling van de bloeddruk op. Het nut van lectinen Het is niet helemaal duidelijk waarom lectinen in peulvruchten en bonen voorkomen. Lectinen beschermen de groente tegen aanvallen van bacteriën, schimmels of insecten. Ook kunnen ze mogelijk een rol hebben bij de productie en opslag van voedingsstoffen tijdens de rijping en ontwikkeling van groente. Niet alle lectinen zijn even giftig voor de mens. Lectinen in bonen zijn schadelijk terwijl lectinen in erwten en linzen praktisch ongevaarlijk zijn voor de mens. Weken en lang genoeg koken Lectinen worden onschadelijk door de verse bonen beetgaar te koken of de rauwe peulvruchten te weken en in tien tot twintig minuten gaar te koken. Bij roerbakken is het belangrijk sperziebonen en snijbonen gaar te laten worden. Peulvruchten en bonen die u diepgevroren koopt en peulvruchten en bonen in pot 99 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi of blik zijn al voldoende verhit. Daardoor zitten er geen schadelijke hoeveelheden van deze stoffen meer in de groente. Lectine sind Proteine oder Glycoproteine, die spezifisch an Zuckerreste von Zellwänden oder Zellmembranen binden. Lectine sind vor allem in Pflanzen weit verbreitet, insbesondere in den Samen. Zu den bekanntesten Lectinen gehören die Lectine aus Hülsenfrüchten (z.B. das Phasein aus Bohnen). Die am besten untersuchten pflanzlichen Lectine sind Concanavalin A (Con A) aus den Samen von Canavalia ensiformis sowie Phytohämagglutinin (PHA; Phaseolus vulgaris). Auch Kartoffeln enthalten Lectine. Diese haben besonders viele gebundene Zuckerreste. Lectinen zijn eiwitten. In gezuiverde vorm kunnen ze in een reageerbuis wel bloed laten klonteren. Sommige van die lectinen worden zelfs gebruikt voor bloedgroepbepalingen. Voor zover ze echter niet al door het proces van voedselbereiding hun werking verliezen, dan zorgt het spijsverteringsstelsel daar wel voor. Eiwitten worden in onze darmen ontleed in afzonderlijke aminozuren, en de darmwand laat weinig grote eiwitmoleculen (ketens van aminozuren) door. Alleen de lectinen uit tomaat, pinda en tarwekiemen dringen in meetbare maar overigens onschadelijke hoeveelheden door de darmwand. Lentinan, beta-glucaan polysaccharide Lentinan is a polysaccharide derived from the vegetative parts of the edible Japanese shiitake mushroom. It is the cell wall constituent extracted from the fruiting bodies or mycelium of L. edodes . The mushroom is synonymous with Cortinellus edodes (Berk.) S. Ito and Imai, Armillaria edodes (Berk.) Sacc. and Cortinellus shiitake (Takeda) Henn. 1 Lentinan is synonymous with Tricholomopsis edodes Sing. The light, amber fungi are found on fallen broad-leaf trees, such as chestnut, beech, or mulberry. They have decurrent, even or ragged gills, a stem, and are covered with delicate, white flocking. 2 Shiitake mushrooms are commonly sold in food markets in the Orient and are now widely available in the United States, Canada, and Europe. Lentinan is a complex polysaccharide that possesses immuno-stimulating antitumor properties. Lentinan was isolated from edible shiitake mushrooms that have been used in traditional oriental cooking and herbal medicine. Shiitake has been renowned in Japan and China as both a food and medicine for thousands of years. It is now commonplace throughout the world. Extracts of these mushrooms are now being incorporated into over-the-counter dietary supplements designed to improve the status of the immune system. Lentinan is found in very low concentrations in fresh shiitake mushrooms. In 1 study, 200 kg of fresh mushrooms yielded 31 g of lentinan (0.02%). Lentinan is a water-soluble, beta-1,3 glucan polysaccharide characterized by beta-1,6 branched glucan linkages. At least 5 additional polysaccharides have been isolated from L. edodes . Lentinan is a high molecular weight polysaccharide in a triple helix structure, containing only glucose molecules with mostly (1-3)-β-D-Glucan linkages in the regularly branched main chain with two β (1,6)-D-glucopyranoside branchings for every five β-(1,3)-glucopyranoside linear linkages. Lignanen, fyto-oestrogenen in Lijnzaad Vlaszaad of lijnzaad werd al geteeld in het oude Egypte. Het is een vezelachtige stof. De hele zaden zijn een bron van lignanen, een soort fytochemicaliën (chemische stoffen die in planten voorkomen). Lignanen zijn een precursor (voorstadium) van bepaalde fyto-oestrogenen. Dat zijn plantaardige stoffen waarvan de werking verwant is aan die van het vrouwelijke geslachtshormoon 100 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi oestrogeen en die de ontwikkeling van kanker zouden tegengaan. Lijnzaadolie is een rijke bron van essentiële vetzuren, alfa-linoleenzuur (een omega-3 vetzuur) en linolzuur (een omega-6 vetzuur). Uit dierproeven is naar voren gekomen dat lignanen mogelijk een beschermende werking hebben tegen kanker, vooral borstkanker. De oorzaak hiervan zou zijn dat lignanen in het lichaam worden omgezet in fyto-oestrogenen als enterolactone en enterodiol. Fyto-oestrogenen zijn milde oestrogeenachtige stoffen die de werking van het sterkere oestrogeen, dat van nature in het lichaam voorkomt zou blokkeren. De gebruikelijke dosering van lijnzaadsupplementen is twee- à driemaal daags één eetlepel zaden (heel of gekneusd), ingenomen met veel water. Van lijnzaadolie is de aanbevolen hoeveelheid één of twee eetlepels per dag. In de keuken kunt u lijnzaadolie het best koud gebruiken, bijvoorbeeld om sla aan te maken, want de heilzame bestanddelen ervan gaan gemakkelijk verloren door verhitting. Limoneen,monoterpeen in etherische olie Synonyms: Methyl-4-isopropenyl cyclohexene, Cajaputene, Carvene, Cinene, Dipentene, Efchole Description: Pure limonene is a clear liquid. Limonene is a monoterpene, made up of two isoprene units. Limonene occurs in two optically active forms, llimonene and d-limonen. Both isomers have different odours: l-limonene smells piney and turpentine like and d-limonene has a pleasing orange scent. Distribution: Limonene is found in the essential oils of citrus fruits and many other plant species. Industrial limonene is produced by by alkali extraction of citrus residues and steam distillation. This distillate contains more than 90% d-limonene. Action of Limonene: Studies have shown that limonene have anti- cancer effects. Limonen increase the levels of liver enzymes involved in detoxifying carcinogens. The Glutathione S-transferase (GST) is a system which eliminates carcinogens. Limonene seems to promote the GST system in the liver and small bowel, thereby decreasing the damaging effects of carcinogens. Animal studies demonstrated that dietary limonene reduced mammary tumor growth. Facts about Limonene: Limonene is also used as a solvent and cleaner. It can replace white spirit and other solvents. Linalool, terpeenalcohol in etherische olie Andere Namen: 3,7-Dimethyl-1,6-octadien-3-ol; 2,6-Dimethyl-2,7-octadien-6-ol; Licareol (R-Form), Coriandrol (S-Form) Vorkommen: Als freier Alkohol natürlicher Bestandteil von Coriander-, Rosenholz-, Linaloe- und Hoblätteröl; verestert in Bergamotte-, Lavendel-, Petitgrainölen u.a. Linalool ist eine klare, farblose und leicht bewegliche Flüssigkeit. Chemische und physikalische Kenndaten: Summenformel: C10H18O * Strukturformel: (CH3)2C=CHCH2CH2(OH)(CH3)CH=CH2 Molekülmasse Mr 154,25 g/mol Dichte d420 0,862 Brechungsindex nD20 1,462 Siedepunkt Kp 196-198 OC Löslichkeit in 1-2 Volumenteilen 70% igem Ethanol (Äthylalkohol); ::1 ml in 4 ml 60% igem Ethanol (Vorschrift FCC 3) 101 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Chemische Klassifizierung und Reaktionen: Es handelt sich beim Linalool um einen tertiären Alkohol mit offener Kohlenstoffkette, der in zwei optischen Isomeren (rechts- und linksdrehende Form) vorkommt. Linalool läßt sich durch Behandeln mit Ameisensäure unter Erhitzen in Geraniol, Terpineol und Nerol überführen. Linalool ist mit Geraniol und Nerol strukturisomer. Es gehört zur Stoffklasse der Terpenalkohole. Linalool ist gegen Luft, Wärme und Säuren empfindlicher als die veresterte Form Linalylacetat. Synthetisch herstellbar z.B. aus Pinen oder Methylheptenon. Dufteigenschaften: Der Duft ist allgemein gefällig, blumig-frisch (an Maiglöckchen erinnernd), mit leichter Andeutung von Gewürz und Citrus. engl.: pleasant, floral-woody, light refreshing. Verwendung in der Parfümerie: Wichtiger Bestandteil für die Nachbildung von Blütenölen (wie beispielsweise Narzisse, Lilie, Rose, Orangenblüte, Geißblatt u.a.m.). LINALOOL: Highs for linalool, in Dukes database, include lignaloe (to 8.4%), mountain mint (to 3.9%), ho leaf (to 2.3%), coriander (to 1.7%), winter savory (to 1.4%), flexuose mountain mint (to 1.1%), oswego tea (to 0.96%) spearmint (to 0.93%) and cardamom (to 0.25%) on a zero moisture basis. Linalylacetaat in e.o van Lavendel Andere Namen: Essigsäure-linalylester, Bergamol; engl. Linalyl Acetate, 3,7Dimethyl-1,6-octadien-3-yl acetate CAS-Nr.: [115-95-7] EWG-Nr.: 2041164 FEMA-Nr.: 2636 Vorkommen: u.a. aus ätherischen Citronen-, Lavandula-, Bergamotte- und Jasminölen isolierbar. Chemische und physikalische Kenndaten: Summenformel: C12H20O2 Strukturformel: CH3COOC(CH3)(CH=CH2)CH2CH2CH=C(CH3)2 Molekülmasse Mr 196,29 g/mol Dichte d420 0,8951 Brechungsindex nD25 1,4480 Klare, farblose, ölartige Flüssigkeit. Duft: Linalool riecht angenehm bergamotteartig, auch an Birne erinnernd, frisch, süß, blumig-fruchtig. Strahlend hell. engl.: fresh, sweet, floral, fruity, recalling terpeneless bergamot oil, with a distinct bergamot-lavender odor. Verwendung: Unter den Linalylestern wird das Acetat bei weitem am häufigsten als Duft- und Aromastoff eingesetzt. Wichtiger Bestandteil für Bergamotte-, Flieder-, Jasmin-, Lavendel-, Linden-, Neroli-, Ylang-Ylang- und Phantasienoten, insbesondere Chypre. Unverzichtbar in der , Seifenparfümerie, da es relativ stabil gegenüber Alkalien ist. Luteine,flavonoïde Ze flavonoiden 102 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Natural Sources: Kale, spinach, collard greens, bilberries, calendula flowers and other marigold flowers; orange peppers, tangerines, Brussels sprouts, squash, peas, corn and other vegetables and fruit. Forms: Standardized natural mixed-carotenoid capsules, tablets and liquids including lutein; 'Greens' supplements including kale, collards or spinach extracts. Bilberry extracts. Therapeutic Uses: - Acne - Age-related Macular Degeneration (AMD) - Aging Disorders - AIDS - Alzheimer's Disease - Anti-inflammatory - Antioxidant - Cancer Prevention - Cataracts - Cellular Regeneration - Cleansing - Detoxification - Eyesight Disorders - Fibromyalgia - Heart Health Maintenance - HIV Infection - Immune System - Macular Degeneration - Skin Problems - Stroke Prevention - Sunburn - Vascular Disorders - Vitamin A Deficiency (RDA=4.615.6mg/day) Overview: Lutein is a carotenoid found in vegetables and fruit, particularly concentrated in green leafy vegetables such as kale, spinach and collard greens. Lutein is also concentrated in marigold petals, chlorella microalgae and to a lesser extent in bilberries. Lutein acts as an antioxidant, protecting cells against the damaging effects of free radicals. Numerous studies have documented the benefits of lutein for eye health, particularly for preventing age-related macular degeneration (AMD) and cataracts. Harvard researchers found that people with the highest consumption of lutein and zeaxanthin-rich foods lowered their risk of macular degeneration by as much as fifty-seven percent, compared to people who consumed the least amount of these foods. Dr. Yeum from Tufts University was one of the first researchers to confirm that lutein was present in the lens of the eye and confirmed earlier work that lutein and its isomer, zeaxanthin, were the only carotenoids found in eye tissues. Research has shown that lutein retards the oxidation of the lens protein which leads to cataracts. A study conducted at Harvard Medical school found that women with the highest intake of lutein and zeaxanthin had 22 percent lower risk of cataract extraction compared to those in the lowest quintile of intake. Men with the highest consumption of lutein and zeaxanthin had a 19 percent lower risk of cataract extraction compared to men with the lowest consumption. Lutein and zeaxanthin absorb near-to-UV blue light, the most damaging wavelength of light that reaches the retina. Lutein has also been found to concentrate in skin, particularly nose and facial skin, plasma and bucal mucosal cells (BMC) of the throat and in tissues of the lungs, breast, ovaries and cervix. At the University of London, researchers found that lutein applied to the skin inhibited 50 percent of erythema formation caused by a chemical irritant. Myriad Health Benefits of Lutein: Lutein is also beneficial for maintaining healthy skin and other body tissues and for proper wound healing. A ten year study done by Harvard found that by getting 50mg of carotenoids every other day (equivalent to seven good-size carrots), you can significantly reduce the risk of abnormal growths, vascular disease (particularly strokes), and cataracts. In a study to assess whether consumption of vegetables containing different carotenoids could protect against DNA damage and oxidative DNA damage, subjects consumed a low carotenoids diet for 2 weeks, followed by daily consumption of either tomato juice with 40 mg lycopene, carrot juice with 22.3 mg beta-carotene and 15.7 mg alpha-carotene, or spinach powder with 11.3 mg lutein. Supplementation resulted in a significant decrease in cellular levels of strand breaks in lymphocyte DNA but only carrot 103 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi juice carotenoids significantly reduced oxidative DNA damage. Dr. Duke, in The Green Pharmacy, recommends carotenoid supplementation for those with Alzheimer's disease and HIV infection. Jean Carper, in Stop Aging Now, recommends carotenoids particularly for boosting immunity and preventing abnormal growths, vascular disease and strokes. Chemistry: Lutein, the major yellow pigment of marigold petals, is a common xanthophyll also found concentrated in dark green leafy vegetables. Xanthophylls are classified as carotenoids, natural fat-soluble pigments found principally in plants, algae, and photosynthetic bacteria, where they play a critical role in the photosynthetic process. Lutein and its isomer, zeaxanthin, often occur together. Other carotenoids often found with lutein include alpha-carotene, beta-carotene, gamma-carotene, beta-chryptoxanthin and lycopene. Research has shown that lutein can be converted to zeaxanthin in the blood serum and is the key carotenoid for providing the proper amount of both lutein and zeaxanthin. Zeaxanthin is itself found concentrated in peas, corn and other vegetables. Carotenoids are defined by their chemical structure. The majority of carotenoids are derived from a 40-carbon polyene chain, which could be considered the backbone of the molecule. This chain may be terminated by cyclic end-groups (rings) and may be complemented with oxygen-containing functional groups. The hydrocarbon carotenoids are known as carotenes, while oxygenated derivatives of these hydrocarbons are known as xanthophylls. All are powerfulantioxidants. The distinctive pattern of alternating single and double bonds in the polyene backbone of carotenoids is what allows them to absorb excess energy from other molecules (antioxidant activity), while the nature of the specific end groups on carotenoids may influence their biological activity thought their interaction with cell membranes. Suggested Amount: Nutrition experts currently recommend getting at least 6 milligrams a day of lutein (the amount found in a large bowl of spinach salad) and based on epidemiological evidence, this will reduced the risk for AMD and cataracts. As a source of provitamin A, you may want to take more than double that amount (RDA=4.6-15.6mg/day). Studies using 30mg daily of lutein have shown marked health benefits. A much lower dosage can also provide significant benefits for eye health. Researchers from Florida International University studied the effect of 2.4mg/day of lutein intake, in the form of a dietary supplement, on the serum levels and macular pigment (MP) densities over a six-month period. All subjects responded to lutein supplementation, measured by a 130% increase of lutein in the serum and most subjects increased their macular pigment density by an average increase of 14%. Increased macular pigment density has been demonstrated using spinach as a lutein-rich food and corn as a zeaxanthin-rich food, lutein dietary supplements, and bilberry extract as a low-dosage lutein supplement. Dietary intake of spinach or collard greens (which are particularly rich sources of lutein and zeaxanthin) was associated with significantly lower risk of developing AMD and cataracts. A 100mg serving of raw kale yields 40 mg of lutein and zeaxanthin, while the same quantity of cooked spinach will add 7 mg to your diet. Many of the same fruits and vegetables that are good sources of vitamin C are also good sources of lutein and zeaxanthin, such as spinach, orange peppers, tangerines, Brussels sprouts, squash, peas and corn. Chlorella is also a good source of lutein. Drug Interactions: Contraindications: Side Effects: None known. None known. None known. References: Carper, J. 1995. Stop Aging Now. HarperCollins Publishers, 10 East 53rd Street, New York, New York 10022-5299. Pp. 9, 209, 210, 252, 255. Gey KF. 1995. Cardiovascular disease and vitamins. Concurrent correction of 'suboptimal' plasma antioxidant levels may, as important part of 'optimal' nutrition, help to prevent early stages of cardiovascular disease and cancer, respectively. Bibl Nutr Dieta. 1995; (52): 75-91. Review. 104 Inhoudstoffen doc. Maurice Godefridi Mares-Perlman JA, Millen AE, Ficek TL, Hankinson SE. 2002. The body of evidence to support a protective role for lutein and zeaxanthin in delaying chronic disease. Overview. J Nutr 2002 Mar; 132(3): 518S-524S. Pool-Zobel BL, Bub A, Muller H, Wollowski I, Rechkemmer G. 1997. Consumption of vegetables reduces genetic damage in humans: first results of a human intervention trial with carotenoid-rich foods. Carcinogenesis 1997 Sep; 18(9): 1847-50 Watzl B, Bub A, Brandstetter BR, Rechkemmer G. 1999. Modulation of human Tlymphocyte functions by the consumption of carotenoid-rich vegetables. Br J Nutr 1999 Nov; 82(5): 383-9 Lutein Research: Mares-Perlman JA, Millen AE, Ficek TL, Hankinson SE. 2002. The body of evidence to support a protective role for lutein and zeaxanthin in delaying chronic disease. Overview. J Nutr 2002 Mar; 132(3): 518S-524S. Department of Ophthalmology and Visual Sciences, University of Wisconsin-Madison Medical School, Madison, WI 53705-2397, USA. [email protected] Recent evidence introduces the possibility that lutein and zeaxanthin may protect against the development of the two common eye diseases of aging, cataract and macular degeneration. This potential and the lack of other effective means to slow the progression of macular degeneration have fueled high public interest in the health benefits of lutein and zeaxanthin and the proliferation of supplements containing them on pharmacy shelves. An understanding of the biologic consequences of limiting or supplementing with these carotenoids is only beginning to emerge. Some epidemiologic evidence supports a role in eye disease and, to a lesser extent, cancer and cardiovascular disease. However, the overall body of evidence is insufficient to conclude that increasing levels of lutein and zeaxanthin, specifically, will confer an important health benefit. Future advances in scientific research are required to gain a better understanding of the biologic mechanisms of their possible role in preventing disease. Additional research is also required to understand the effect of their consumption, independent of other nutrients in fruits and vegetables, on human health. The newly advanced ability to measure levels of lutein and zeaxanthin in the retina in vivo creates a unique opportunity to contribute some of this needed evidence. Arch Ophthalmol 2002 Dec;120(12):1732-7 Lens aging in relation to nutritional determinants and possible risk factors for age-related cataract. Berendschot TT, Broekmans WM, Klopping-Ketelaars IA, Kardinaal AF, Van Poppel G, Van Norren D. Department of Ophthalmology, Universitair Medisch Centrum Utrecht, AZU E03.136, Heidelberglaan 100, PO Box 85500, NL-3508 GA Utrecht, the Netherlands. [email protected] OBJECTIVE: To investigate whether nutritional factors and possible risk factors for cataract influence the lens optical density (LOD). DESIGN: Three hundred seventy-six subjects, aged 18 to 75 years, were recruited. In a cross-sectional design, serum was analyzed for lutein, zeaxanthin, vitamin C, alpha-tocopherol, and cholesterol levels. Adipose tissue (n = 187) was analyzed for lutein level. The LOD and the macular pigment optical density (MPOD) were measured by spectral fundus reflectance. RESULTS: The mean +/- SD LOD at 420 nm was 0.52 +/- 0.17. It showed a significant association with age (beta =.008, P


Comments

Copyright © 2025 UPDOCS Inc.