De slavenopstand van Berbice Rebellerende slaven vochten niet tegen slavernij In de plantagekolonies in het Atlantisch gebied kwamen regelmatig slavenopstanden voor. Historici hebben deze altijd opgevat als verzet tegen het slavernijsysteem. Pas sinds zeer kort wint een nieuwe interpretatie terrein. Slaven die tijdelijk de macht in de kolonie overnamen, schaften de slavernij helemaal niet af. Integendeel, leidende rebellen dwongen hun voormalige lotgenoten zelfs tot nieuwe slavernij. Zo laat de slavenopstand zien in de Hollandse kolonie Berbice in 1763. Marjoleine Kars
Van de slavenopstand in Berbice in 1763 zijn nauwelijks afbeeldingen bekend. Wel zijn er impressies van de volgende grote slavenopstand in de West, die op Haïti, zoals deze tekening uit omstreeks 1815 van het in brand steken van de havenstad Cap-Français.
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 6 SEPTEMBER 2012
45
'N
aar de barbiesjes gaan’ betekent niet veel goeds. Het is een verbastering van Berbice, en wie daar in de koloniale tijd heen ging, wachtte een hels, heet en kort bestaan. Berbice (tegenwoordig in Guyana) was vanaf 1627 zo’n twee eeuwen lang een kleine Nederlandse kolonie ten westen van het veel grotere Suriname. De basis van de economie was het plantagesysteem, waar producten zoals suiker en koffie voor de Europese markt werden geproduceerd met behulp van slavenarbeid. Slaven rebelleerden met zekere regelmaat tegen hun lot, ondanks de aanzienlijke risico’s. Niemand heeft geteld hoeveel opstanden er precies geweest zijn in de vroegmoderne Atlantische wereld. De meeste opstanden waren maar klein en werden binnen enkele dagen onderdrukt. Een andere optie was weglopen. Sommige slaven, meestal mannen, wisten de plantages te ontvluchten en stichtten dorpen diep in de binnenlanden. Hier leefden ze min of meer onafhankelijk van de koloniale samenleving; ze werden marrons genoemd. De meeste slaven waagden zich echter niet aan gewapend verzet of weglopen. Dit maakt de opstand in Berbice des te interessanter. Hier vond tussen februari 1763 en juli 1764 een van de grootste slavenopstanden in het 18de-eeuwse Caribische gebied plaats. Deze rebellie is om verschillende redenen opmerkelijk. Het opvallendst eraan is dat de rebellen als slavenmeesters optraden: zij maakten hun tegenstanders tot slaaf, zoals verderop duidelijk wordt. De opstand was ook langduriger dan elders en omvangrijker: bijna alle slaven van Berbice werden erin meegesleurd, goedschiks of kwaadschiks. Pas dertig jaar later, op Haïti, zouden opnieuw slaven in grote aantallen in opstand komen. Deze revolutie, die honderdduizenden mensen omvatte, is veel bekender geworden dan die in Berbice, omdat zij uiteindelijk leidde tot onafhankelijkheid van Frankrijk. Na dertien jaar strijd werd Haïti in 1804 het eerste postkoloniale ‘zwarte’ land ter wereld. In Berbice gebeurde dit niet. Nieuw bronnenonderzoek laat echter zien dat de slavenopstand in Berbice
46
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 6 SEPTEMBER 2012
een voorafschaduwing was van die op Haïti. Ook hier ging het niet alleen om verzet tegen de slavenstatus, maar ook om zelfbestuur.
Coalities De slavernij was van cruciaal belang in Berbice; niet alleen als basis van de koloniale economie, maar ook als sturende kracht in de verhouding met de inheemse indianenstammen, de Arowakken en Cariben. Zij verkochten namelijk indiaanse slaven, die ze bijvoorbeeld in onderlinge oorlogen gevangen hadden gemaakt, aan de Nederlanders en waren daarom bereid hen in hun gebied te gedogen. In de tweede helft van de 17de eeuw leidde deze handelsrelatie echter steeds vaker tot conflicten omdat de kolonisten bij gebrek aan arbeiders ook indianen – hun bondgenoten – tot slaven probeerden te maken. Bij deze (kortstondige) opstanden sloten zich ook Afrikaanse slaven aan. Dergelijke coalities wilden de kolonisten koste wat het kost voorkomen. Er kwamen daarom net als in Suriname verdragen die planters verboden bevriende in-
Berbice De kolonie Berbice werd begin 17de eeuw gesticht als indiaanse handelspost ten westen van Suriname. In 1627 kwamen de eerste plantages. Initiatiefnemer was de Zeeuws koopman Cornelis van Pere. Berbice produceerde suiker, cacao en katoen. Begin 18de eeuw verkocht de familie Van Pere Berbice aan een groep Amsterdamse investeerders. Hun Sociëteit van Berbice bestuurde de kolonie (ruim 160 plantages in 1760) met een octrooi van de Staten Generaal, tot Berbice in 1814 overging in Engelse handen. Kaart uit Henk den Heijer, De geschiedenis van de WIC (2007).
Tussen februari 1763 en juli 1764 vond in Berbice een van de grootste slavenopstanden in het 18de-eeuwse Caribische gebied plaats
slavenopstand Kofi, de leider van de opstand in Berbice in 1763, probeerde door onderhandelen een doorbraak te forceren. Inspiratiebron waren waarschijnlijk de Ndyuka’s in Suriname, die in 1760 met praten hun onafhankelijkheid en een jaarlijkse toelage hadden losgekregen. Dit schilderij van Hans Lie laat de plechtige bezegeling van dat verdrag zien. Een Cariben-gezin rond 1770. De indianen in Berbice moesten weggelopen slaven opspeuren en het Nederlands gezag militair steunen bij een slavenopstand. Daar stond tegenover dat de planters geen indianen meer tot slaaf konden maken.
dianen tot slaaf te maken, en Arowakken en Cariben op hun beurt verplichtten om weggelopen slaven op te speuren en het Nederlands gezag militair te steunen in geval van een aanval of opstand. Tegen 1763 waren er zo’n vijf- tot zesduizend slaven in Berbice. We weten niet precies hoeveel van hen in Afrika geboren waren en hoeveel in Berbice zelf. Dit onderscheid zou tijdens de opstand een rol spelen. De laatsten, aangeduid
met de term ‘creolen’, waren beter geïntegreerd in de slavencultuur van het land. Ze hadden meer familiebanden in de kolonie en spraken dezelfde taal, ‘Berbice Nederlands’. Recent uit Afrika gearriveerde slaven vormden veelal etnische verbanden gebaseerd op hun geografische afkomst in West-Afrika. De leef- en werkomstandigheden van de slaven waren, net als elders in de Atlantische wereld, erbarmelijk maar de situatie verslechterde nog eens sterk in de jaren vlak voor de opstand. De Zevenjarige Oorlog (1756-1763) bemoeilijkte de invoer van voedsel uit de Republiek. Een serie epidemieën eiste veel slachtoffers. De overgebleven slaven moesten harder werken en kregen minder te eten.
Kofi en Atta De exponentieel toegenomen werkdruk en het voedseltekort leidden uiteindelijk
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 6 SEPTEMBER 2012
47
Het geval Berbice toont aan dat slaven niet alleen uit universele vrijheidsliefde in opstand kwamen. Een andere aanwijzing hiervoor is dat slaven die in bijvoorbeeld Suriname hun vrijheid kregen of kochten, expliciet het recht kregen (en gebruikten) om zelf slaven te houden. Ook weggelopen slaven hielden slaven, zoals deze Surinaamse marron die rond 1830 werd getekend door P.J. Benoit.
Eerst de bomba
in februari 1763 tot een opstand, georganiseerd door een creools-Afrikaanse coalitie onder leiding van Kofi. De met geweren, messen en pijl-en-bogen gewapende rebellen overweldigden de 350 blanke kolonisten gemakkelijk; het koloniaal gezag stortte bijna meteen in omdat plantage-eigenaren en bestuursambtenaren in paniek op de vlucht sloegen naar naburige koloniën of zich verschansten op koopvaardijschepen om daarmee naar Nederland te varen. Na de eerste grote aanvallen luwden de gevechten. Er ontstond een patstelling. Gouverneur Simon van Hoogenheim groef zich in op een grote suikerplantage bij de kust met een aantal burgers en zo’n 150 soldaten gestuurd uit Sint Eustatius en Suriname. Zij konden echter weinig anders doen dan wachten op versterking uit de Republiek. Kofi op zijn beurt koos voor onderhandelen, misschien in navolging van marrons in Suriname die in deze zelfde periode door diplomatiek overleg hun officiële onafhankelijkheid hadden verkregen. De onderhandelingen in Berbice liepen echter op niets uit. Sterker, ze zaaiden onenigheid in de groep rebellen, zo blijkt uit ooggetuigenverslagen van indianen en slaven uit deze periode. De scheidslijn liep waarschijnlijk grotendeels parallel aan de lijn creool-Afrikaan: veel creolen wilden onderhandelen, veel Afrikanen wilden vechten – vermoedelijk omdat de creolen de Europeanen meer vertrouwden en bovendien meer te verliezen had-
48
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 6 SEPTEMBER 2012
den, terwijl veel Afrikanen meer fiducie hadden in hun militaire capaciteiten omdat veel van hen voor ze tot slaaf werden gemaakt, soldaat waren geweest. Hoe dan ook, aan het eind van de zomer werd de creool Kofi vervangen door de Afrikaan Atta. De patstelling werd pas doorbroken toen in november 1763 militaire eenheden uit de Republiek arriveerden. De rebellen werden van de plantages verdreven.
De leidende slavenrebellen maakten de mensen die niet mee wilden doen tot slaaf Arowakken en Cariben verhinderden dat ze dieper in het binnenland marrondorpen stichtten. De rebellen raakten zo geïsoleerd en kampten met tekorten aan wapens, kruit en voedsel. Bovendien raakten zij steeds meer verstrikt in een onderlinge oorlog, waarbij de herkomst in Afrika vaak de loyaliteit bepaalde. De situatie werd zo voor veel rebellen onhoudbaar, en in de eerste maanden van 1764 begonnen zij zich in steeds grotere aantallen aan de Nederlanders over te geven. Toch duurde het nog zes maanden voor de kolonisten hun kolonie weer onder hun gezag kregen. Meer dan 140 mensen werden daarna geëxecuteerd op de brandstapel, op het rad en aan de galg.
De bronnen voor de rebellie zijn zeer uitgebreid en zij omvatten, naast koloniale correspondentie, de ‘examinatien’ van bijna 900 slaven, zowel mannen als vrouwen, uit 1764. Deze verhoren laten zien hoe bijzonder deze slavenopstand was. Ze bewijzen dat de rebellie in Berbice niet enkel verzet tegen de slavernij als zodanig was. De leidende rebellen maakten namelijk zelf de mensen die niet mee wilden doen, tot slaaf. Dit heeft te maken met het feit dat niet iedereen achter de opstand stond. De bronnen relativeren de schijnbare massaliteit van de rebellie. Het is waar dat alle slaven meegesleurd werden, maar sommigen deden mee onder dwang of met weinig enthousiasme, anderen verlieten hun plantages maar vooral om zich voor het geweld te verstoppen. Velen hadden gemengde gevoelens want er stond enorm veel op het spel en als de rebellen verloren, waren de consequenties fataal. Op sommige plantages waren de machtige ‘bomba’s’ (meesterknechts, zelf ook slaven) tegen de opstand; onder hun invloed vluchtten de slaven het bos in of vochten ze tegen de rebellen. Wanneer die op zulke plantages aankwamen, doodden ze vaak de bomba als eerste. Als de rebellen niet van plan waren de plantage in productie te houden, namen ze alles mee wat ze gebruiken konden en zetten de gebouwen, inclusief de slavenhutten, in brand om ze onbewoonbaar te maken. Zij rekruteerden jonge mannen voor het leger, soms met geweld, en namen mooie jonge vrouwen mee voor de rebellenleiders. Dit wekt misschien niet zo veel verbazing, maar frappant is wel dat zij zich als slavenmeesters opwierpen en de rest van de mensen dwongen voor hen te werken. Dat de rebellen slaven maakten, staat in veel verhoren en indiaanse spionnen voor de Nederlanders bevestigen het. Zulke gedwongen arbeiders maakten suiker en rum voor de nieuwe ‘heren’, werkten als ambachtslieden en persoonlijke dienaren, terwijl vrouwen wasten,
Amanda Kluveld
kookten en schoonmaakten en soms seksuele diensten moesten verlenen. Sommige getuigen vertelden dat ze door rebellen waren verhandeld. Waarom deden zij dit? De opstandelingen zagen zich geconfronteerd met moeilijke keuzes. Om de Nederlanders blijvend uit Berbice te verjagen en alle zwarte mensen vrij te krijgen moesten zij tegenstand in eigen kring de kop indrukken om hun slagkracht tegen de kolonisten en het bestuur te vergroten. Zij moesten zichzelf en hun volgelingen voeden. En voor een eventuele latere handelsrelatie met Europeanen hadden zij een exportgewas nodig. Bijna als vanzelf leidde dit ertoe dat ze hun tegenstanders tot slaven maakten. Het is ook mogelijk dat de rebellenleiders vanaf het begin niet algemene emancipatie maar een nieuw slavenregime op het oog hadden, ditmaal met zichzelf in het zadel. Dit zou terug te voeren zijn op de situatie in West-Afrika, waar slavernij gewoon was. Archiefstukken over de kortstondige opstand in 1734 op het Deense Sint-Jan (nu deel van de Amerikaanse Maagdeneilanden) of de serie opstanden op Engels Jamaica in 1760 zinspelen ook op een dergelijke dynamiek. Historici realiseren zich pas sinds zeer kort dat slaven niet altijd louter rebelleerden in naam van de vrijheid. De complexe slavenopstand in Berbice, waarover voormalige rebellen en andere slaven zelf vertellen, is een van de belangrijke bronnen voor dit nieuwe inzicht.
Marjoleine Kars is hoogleraar vroegmoderne Atlantische geschiedenis aan de University of Maryland (vs). Zij werkt aan een boek over de slavenopstand in Berbice.
Verder lezen
P. M. Netscher, Geschiedenis van de Kolonien Essequebo, Demerary en Berbice, van de Vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd, ‘s Gravenhage, 1888 Leo Balai, Het Slavenschip Leusden. Slavenschepen en de West-Indische Compagnie, 1720-1738, Walburg Pers, 2011 Erik van der Doe e.a. (red), De Smeekbede van een Oude Slavin en andere verhalen uit de West (Sailing Letters Journaal II) Walburg Pers, 2009 Frank Dragtenstein, Alles voor de Vrede. De brieven van Boston Brand tussen 1757 en 1763, Ninsee/Amrit, 2009
Column
Sportvergiftiging Tijdens de Olympische Spelen van 1932 schrijft de Nederlandse zwemster Tollien Schuurman in haar dagboek: ‘Donderdag, 11 Augustus. Vanmorgen moeten Zus Braun en Puck Oversloot de 400 M. Rugslag zwemmen. Als Zus uit het water komt, heeft ze kramp in haar been. De dokter wordt er bij gehaald en constateert dat ze door een insect is gestoken. Voorlopig rust en koude compressen op haar been. Al weer pech. Als we ’s middags uit het stadion komen, is de toestand veel verergerd. Ze heeft hoge koorts. Nu zijn we helemaal down.’ Zus Braun had op de Olympische Spelen in 1928 een gouden medaille gewonnen en van haar werden ook op de Spelen van 1932 grootste prestaties verwacht. Dat ging niet door. Ze bracht de rest van de Olympische Spelen door in een ziekenhuis in Los Angeles. Direct bij haar terugkomst in Nederland legde Braun een verklaring af. Ze was niet door een beest gebeten maar door de concurrentie op geniepige wijze uitgeschakeld. Toen ze op de tribune naar een zwemwedstrijd zat te kijken, had zij een vinnige steek in haar kuit gevoeld. Braun was er van overtuigd dat men haar had geïnjecteerd met een ziekte om te voorkomen dat zij wederom het goud zou winnen. De injectie zou zijn toegebracht door twee mannen, die achter haar zaten en haar al geruime tijd hadden gevolgd. De mannen zouden werken voor de belangrijkste tegenstandster van Braun, de beeldschone Amerikaanse Eleanor Holm. Er waren veel weddenschappen afgesloten dat Holm de strijd zou winnen. Bovendien had Holm na het uitvallen van Braun uitgeroepen dat ze ‘so happy’ was. Haar was beloofd dat zij na het winnen van de gouden medaille een zevenjarig contract zou krijgen als filmster bij een van de grote filmstudio’s. Er ontstond in Nederland naar aanleiding van het verhaal van Braun wat wrevel en wantrouwen tegenover Amerikaanse sporters. Ook de sport in het algemeen kwam in een kwaad daglicht te staan. Zo stelde het
sociaal-democratisch weekblad De Tribune: ‘De ontaarding, waartoe de burgerlijke sport leidt, wordt door deze geschiedenis op afschuwelyke wyze aaangetoond. De jacht naar records, de sensationeele sportophitsing van het publiek door de pers en het imbeciel gegok op sportsterren leidt er zelfs toe dat men deelnemers uit de weg tracht te ruimen (…), precies zooals dat b.v. al zoo vaak in de paardensport gebeurd is.’ De trainer van de Nederlandse Olympische ploeg zei tijdens een persconferentie dat Braun door een Zwarte Weduwe was gebeten, een zeldzame gebeurtenis. Om de verklaring van Braun over een injectie had hij stilletjes gelachen. Een arts beweerde dat het onmogelijk was dat Brauns aandoening door zo’n actie was veroorzaakt. Holm verscheen op de cover van Time en had een bescheiden carrière in Hollywood. Ze werd nooit meer Olympisch kampioen. Tijdens de Spelen van 1936 in Berlijn werd ze uit de ploeg gezet vanwege alcoholisme. Zus Braun beëindigde haar zwemloopbaan per direct. Ze had er nooit plezier aan beleefd, zei ze. Haar plakboeken gooide ze weg en ze wilde nooit meer een interview geven. Misschien waren Holm en Braun allebei niet gelukkig als zwemster en bracht hun ondergang op de Olympische Spelen beide vrouwen de mogelijkheid om aan het leven als sporter te ontsnappen.
Ze was niet door een beest gebeten maar door de concurrentie op geniepige wijze uitgeschakeld